De Derde Tempel

Deel II - Het tempelcomplex

Het tempelcomplex

1 De opdracht

In gezichten werd de profeet Ezechiël gebracht naar het land van Israël, waar hij neergezet werd op een zeer hoge berg. Dat was, zo zegt hij, in het 25e jaar van de ballingschap. Meer nadruk krijgt die andere datumbepaling: het 14e jaar nadat de tempel was verwoest; het grote rampjaar. Daar nu liet de HERE hem een man ontmoeten die er uitzag zoals koper er uitziet, een engelengestalte. Deze had een linnen snoer (voor het meten van grote afstanden) en een meetroede in zijn hand. Die roede zo zegt vs. 5, had een lengte van 6 el. De Bijbelse el, zo weet men, komt in de buurt van een halve meter.

40: 1 e.v.

En dan komt de opdracht: Mensenkind, zie met uw ogen en hoor met uw oren en let goed op alles wat ik u zal laten zien, want óm u dat te laten zien, bent u hierheen gebracht. Verkondig aan het huis van Israël alles, wat u zult zien. En verder: laten zij het model, de tempel met al het het bijbehorende dus, nameten. En als zij zich schamen over alles wat zij gedaan hebben, maak hun dan ook bekend de vorm van de tempel en zijn inrichting, zijn uitgangen en zijn ingangen en al zijn vormen, al zijn voorschriften en al zijn wetten.

Duidelijk is het tweeledige doel van dit gezicht

1. Verootmoediging

2. Vertroosting

2 Enkele meningen omtrent doel en betekenis

Voor we dieper ingaan op heel deze materie gaan we na welke andere conclusies getrokken zijn uit deze goddelijke openbaring, dan die, welke straks doorgegeven zullen worden.

a. Er zijn christenen die er van overtuigd zijn dat bepaalde oudtestamentische profetieën ten aanzien van het hedendaagse Joodse volk nog in vervulling moeten gaan. Eén daarvan is volgens hen een in de toekomst op te richten Jeruzalemse tempel, naar het voorbeeld dat Ezechiël kwam te zien.

b. Ook orthodoxe joden zelf zijn ervan overtuigd dat er te Jeruzalem eens weer een tempel zal verrijzen. Hun gebeden aan de Klaagmuur zijn ermee gevuld. In verband daarmee wordt gesproken over de komende Derde Tempel. Men heeft zelfs al een model ervan gemaakt, dat in oud-Jeruzalem verborgen is achter zware, vergrendelde deuren. Men is zo zeker van die komende gebeurtenis dat jonge mannen daarvoor al opgeleid worden. Ja, er wordt zelfs al in alle rust linnen geweven voor hun kledij. Daar zit echter veel aan vast. Want het gebouw moet komen op de plaats van de vroegere tempel, dus op de tempelberg. Maar… op die plek staat al jarenlang de Rotskoepel, een moskee. Wat zullen daarvan de consequenties zijn!

c. In het boek Ezechiël II, Een praktische Bijbelverklaring van dr. M. Dijkstra staat op blz. 167 te lezen: we moeten één ding van te voren vaststellen: ondanks de mythische trekken die de visionaire beschrijving soms ontvangt, staat de profeet een toekomstig aards heiligdom te Jeruzalem voor ogen. Het ontwerp is bedoeld om de verwoeste tempel van Salomo te vervangen. (Uitgegeven bij: Kok, Kampen, 1989. serie Tekst en Toelichting)

d. Zo maar een citaat, ergens gelezen: We leven in het Nieuwe Verbond en zijn op weg naar de volmaakte eredienst in het nieuwe Jeruzalem, zoals door Ezechiël visionair wordt beschreven. Conclusie daaruit: Ezechiëls tempel is profetie van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde.

(afb. 1 Het te bouwen tempelcomplex dat, naar men gelooft, nog eens werkelijkheid wordt, heeft men zich ongeveer als hier voorgesteld. Veel fantasie is nodig geweest, omdat Ezechiël slechts een grondtekening was voorgesteld.)

3 Een nodige onderbreking voor opfrissing van het geheugen

Om beter de prediking van Ezechiëls tempel te begrijpen, schenken we eerst in het kort aandacht aan de tabernakel en wat daarbij hoort. Dat diende immers als prototype voor de tempel van Salomo.

De tabernakel

Het tenthuis had twee vertrekken. Het voorste, het Heilige, was 20 el lang, 10 el breed en 10 el hoog. Het vertrek erachter, het Allerheiligste, had de maten 10 bij 10 bij 10; duidelijk een kubus. Die vorm zullen we nog dikwijls tegenkomen. Het tenthuis was gemaakt van acaciahout en met goud bekleed. Omdat het verhuisbaar moest zijn, werd het gevormd door losse planken, zilveren voetstukken, met goud overtrokken, sluitbomen en gouden ringen gaven er vastheid aan.

Als priesters in het Heilige (alleen zij mochten daar komen) omhoog keken, ontdekten ze een prachtig kleed, gemaakt van fijn getweernd linnen met schitterend geweven cherubs van blauwpurper, roodpurper en scharlaken dat over heel het huis gelegd was. Eenzelfde kleed diende als scheiding tussen de 2 vertrekken. Het zgn. voor-hangsel. Zo’n voorhangsel was er ook bij de ingang maar miste de cherubsafbeeldingen. De priesters die dáár hun werk deden, verzorgden de zevenarmige gouden kandelaar en de gouden tafel van de toonbroden.

Ook stond daar het gouden reukofferaltaar vlak voor het tweede voorhangsel. In wezen behoorde dat altaar bij het Allerheiligste waarin de gouden ark zich bevond. De gouden ark met zijn gouden cherubs. (Hebr.9: 3,4, 1 Kon.6: 22)

(afb. 2 De Tabernakel in de woestijn. A: Voorhof, B: Brandofferaltaat, C: wasvat, D: Tabernakelhuis. E: kolommen met gordijnen)

(afb. 3 Tabernakelhuis)

Eénmaal per jaar, op de grote verzoendag, mocht de hogepriester daar komen om het door God voorgeschreven werk te verrichten.

De tabernakel stond in de zgn. voorhof die afgeschut was met een witte muur, gevormd door gordijnen met een “deur” van twee geborduurde gordijnen, in de kleuren hemelsblauw, purper en scharlaken. In die voorhof werden offers gebracht op het brandofferaltaar door priesters, bijgestaan door levieten.

Het koperen wasvat, ook een voorschrift, was onmisbaar bij al die offerwerkzaamheden. Het volk moest buiten de voorhof blijven. Alleen zij die hun offers aanboden, werden daartoe binnengelaten. Het deel van de voorhof dat zich voor de tent uitstrekte was 50 el lang en 50 el breed, weer een vierkant dus.

Mozes, die veertig dagen op de Sinaï verbleef was door God zelf over deze bouw ingelicht. Ook is hem daar geopenbaard heel de te onderhouden eredienst, alsmede de onderscheiden functies van hogepriester, priesters en levieten. Dezen, allen uit de stam van Levi, waren zo sterk door de HERE aan Zijn dienst verbonden, dat zij in Kanaän geen stamland ontvingen. Ze woonden verspreid in 48 steden. Ook daar tussen het volk was er gelegenheid en de opdracht het volk te onderwijzen.

Israël heeft het met de tabernakel moeten doen tot de tijd dat het volk in rust kon wonen op het door God toegemeten erfdeel. Hoewel Levi geen stamgebied kreeg bleef het getal twaalf gehandhaafd, omdat Jozef aanwezig was in zijn twee zonen Manasse en Efraïm.

De tempel van Salomo

Mochten we nu denken dat de bouw van Salomo’s tempel aan de kunstminnende Salomo, met alleen de tempel als kerntype werd overgelaten, dan vergissen we ons wel. David stelt zijn zoon Salomo, als hij hém het bouwen opdraagt, een bijzonder document ter hand. Daarbij spreekt hij deze woorden: Alles staat in een geschrift, ontvangen uit de hand van de HERE, waarin Hij mij onderrichtte aangaande de gehele uitvoering van het ontwerp. 1 Kron. 28: 19

Ook is het noodzakelijk op de bouw van Salomo wat nader in te gaan opdat we straks beter kunnen doordringen tot de rijkdom van Ezechiëls tempel (zo blijft hij in het vervolg aangeduid).

(afb. 4 Reconstructie van Salomo’s Tempel)

We zagen dat de tabernakel 30 el lang was; de tempel had twee keer die lengte, dus 60 el. Maar de verhouding 1 : 2 manifesteert zich in de afmetingen die de beide zalen nu hebben. Het Heilige 40 el lang en 20 el breed en het Allerheiligste 20 el in het vierkant. Wel staat er dat de hoogte van de tempel, niet 20 el maar 30 el telt. Tegelijkertijd echter legt de Schrift er de nadruk op dat het Allerheiligste een kubusvorm vertoont. Hieruit mag geconcludeerd worden, dat boven de vertrekken een ruimte afgenomen is van lO el hoog. Misschien voor goede ventilatie. Zeker is dat het gebouw zo van boven volkomen was afgedekt. De tempel had dikke muren en anders dan bij de tabernakel was hier een voorhal. Tegen de zijkanten werden in 3 verdiepingen gebouwen aangebracht die verscheidene kamers bevatten. De ingangen waren natuurlijk aan de buitenkant en men ging met trappen van verdieping naar verdieping. Op afb. 5 is duidelijk de bouwconstructie van deze aangebouwde vertrekken te zien.

(afb. 5 Dwarsdoorsnede van de voorhal en de zijgebouwen van Salomo’s tempel met de zuilen Jachin en Boar)

Van binnen waren de wanden van de beide tempelvertrekken bekleed met cederhout en de vloeren met cypressenhout. Het schot tussen de twee vertrekken was weer van cederhout en had deuren, opgehangen in gouden hengsels. Die stonden open opdat een voorhang van tapijtwerk als afscheiding kon dienen. Al het hout was sierlijk bewerkt door beeldhouwershand. Zo werden zichtbaar cherubs, palmen, bloemguirlandes, die bekleed waren met dun uitgeslagen platen goud. Ook vloer en zoldering waren met goud bekleed. Aan de hoofdingang was ook alle zorg besteed. Voor de voorhal stonden 2 geweldige koperen pilaren, Boaz en Jachin, elk 18 el hoog. Boaz betekent: In Hem is sterkte; Jachin: Hij stelt vast.

Rondom de tempel was een voorhof zoals de tabernakel die had, bovendien was er een buitenste-voorhof voor het gewone volk. Een inventaris, zoals bij de tabernakel, was ook hier, maar in rijker en overvloediger mate. In het Allerheiligste bevond zich de aloude gouden ark, maar nu onder geweldige vleugels van twee cherubs. Alles met goud overtrokken.

We lezen in 1 Kon. 8: 4 dat de afgebroken tabernakel en alle heilige voorwerpen naar de tempel zijn gevoerd. Die zullen een plaats gekregen hebben in die bijgebouwen. Ook kunnen daar, om maar iets te zeggen, profetenrollen uit later tijd zijn bewaard.

Sion

De geschiedenis van Davids koningshuis begon met de verovering van de vesting der Jebusieten, ook wel burg Sion genoemd. Deze lag op een heuvel. Daar vestigde David zich. Die naam Sion is nooit weg te branden geweest uit het geheugen van Gods volk. Later werd Sion de naam voor de hele heuvel al ontving dat deel waarop de tempel stond die Sionsnaam in het bijzonder. Dat komt bijvoorbeeld uit in wat Jesaja zegt: Hij verkoos de berg Sion. (Jes. 2: 3)

Die naam Sion is zelfs zo “doorgeschoven”, dat er ook de stad Jeruzalem mee aangegeven wordt. Nog zijn we er niet, want met Sion kan ook Gods volk benoemd worden: Sion heeft het gehoord en zich verheugd. (Ps. 97: 8)

4 De lijn weer opgevat

Na deze onderbreking komen we weer terug bij Ezechiël die visionair gebracht is naar de berg Sion. De Here gaat hem iets groots tonen; oren en ogen zullen erop gespitst moeten zijn. Het is ten bate van Gods volk van toen en van vandaag. Ezechiël zal het naderhand moeten doorgeven. Dat doorgeven wordt door de Allerhoogste verkondiging ge- noemd. Reeds werd hiervóór gezegd dat die verkondiging twee doelen beoogde:

1.Verootmoediging

2. Vertroosting

Straks zal de profeet verslag gaan doen van alles wat hij gezien en gehoord heeft en dat hij als geheugensteun voor zichzelf en voor het volk, zo mogen we toch aannemen, in tekening vastgelegd heeft. Daaraan moest dus in de eerste plaats het weggevoerde volk zijn leven toetsen om tot schaamte te komen over de zware schuld die ze op zich geladen hadden. Een schuld, waarom hun Verbondsgod hen in ballingschap deed gaan.

43: 7-9

Wat is nu de kern van die zware schuld geweest? Dat duidt de HERE aan op een, op het eerste gezicht, ingewikkelde manier. Het is te lezen in Ezech. 43: 7, 8, 9, en komt kort gezegd hierop neer: Gods heilige woning was in de loop der tijden verontreinigd door de graftombes van de lijken van de overleden koningen niet op eerbiedige afstand van de tempel van de HERE weg te houden.

Je vraagt dan, was dát nu zo vreselijk? Van David staat er gewoon: hij werd begraven in de stad Davids. Maar… toen moest de tempel nog gebouwd worden. Ook Salomo kreeg bij David zijn graf. Maar, al begravende, de vele jaren door, taande de eerbied voor de God van het leven. Er ontstond een gemeenzaamheid die de HERE aanvankelijk geduldig aanzag. Maar hoe meer het volk hem ging verlaten, hoe meer zijn toorn ook over die slordige onreinheid toenam. Gods tempel, bron van leven, moest verwijderd blijven van een lijk, symbool van de dood. Een kerkhof naast Gods woning? Contrabande!

Er staat in deze teksten nog meer wat uitdrukking geeft aan het verdoezelen van de door God gestelde grenzen: Doordat zij hun drempel, namelijk van het koninklijk paleis, naast mijn drempel gezet hebben en hun deurpost naast mijn deurpost, zodat alleen een muur tussen Mij en hen was, verontreinigden zij mijn naam met de gruwelen die ze bedreven, Hieruit is te concluderen dat Salomo reeds in de plaatsing van zijn paleis onzorgvuldig te werk is gegaan. Maar ook ten aanzien hiervan veranderde Gods aanvankelijke geduld, naarmate de zonden van koning en volk toenamen.

Als we van een huisvrouw zeggen: als je haar een bezoekje brengt moet ze eerst een stoel leegmaken vóór je zitten kunt. Is er dan alleen wat met die stoelen mis? Natuurlijk niet; ze is in álles slordig! Zo moeten we het ook hier zien. De bovengenoemde onheilige omgang met de HERE is tekenend voor heel de samenleving vóór Gods volk in ballingschap ging: letterlijke en figuurlijke hoererij, veronachtzaming van Zijn heerlijke wetten, ja alles wat de Heilige ertoe bracht zijn volk te straffen. Lees in dit verband nog eens Ezech. 8.

5. Het volk gebracht tot erkenning van schuld

Zoals gezegd had het visioen een tweeledig doel:

1. bekentenis van schuld

2. vertroosting

Nu dringt zich wel de vraag op hoe eenzelfde tekening dat zal bereiken. Of vloeien die twee samen?

43: 10, 11a

Het antwoord moet wel te vinden zijn in de opdracht die Ezechiël meekrijgt en heeft waarschijnlijk de nu volgende strekking gehad:

Schulderkentenis moet bewerkt worden door datgene wat bij de eerste aanblik (natuurlijk met begeleiding door de profeet) van heel het tempelcomplex op hen afkomt.

Troost, nadat Ezechiël dieper op alles ingaat. Staat er niet in deze verzen: 10: Gij nu, mensenkind, vertel het huis Israëls van de tempel – opdat zij zich schamen over hun ongerechtigheden – en laten zij het model nameten, 11: en als zij zich schamen over alles wat zij bedreven hebben, maak hun dán bekend de vorm van de tempel en zijn inrichting, zijn uitgangen en zijn ingangen, al zijn vormen, al zijn voorschriften, al zijn vormen en al zijn wetten. Nu dus aan het werk! Afb. 6 gaat daarbij helpen.

(afb. 6 Aan de hand van Bijbelse gegevens heeft men gemeend te kunnen vaststellen, dat de tekening, die Ezechiël na de beëindiging van het visioen als geheugenhulp zeker heeft gemaakt, in hoofdzaak overeenkomt met bovenstaande afbeelding. (43:11b: en schrijf die op voor hun ogen … ))

Op de berg Sion, waar Ezechiël zich visionair bevonden had, was hem iets getoond dat leek op een stad, omdat hij een muur zag. Maar, het was geen stad, wel een geweldig vierkant, met een zware muur rondom, 1 roede (6 el) hoog en dik; doorsnee ervan opnieuw een vierkant. Dat grote vierkant, zo stellen wij ons nu verder voor, werd aan de ballingen getoond met alles wat daarbinnen een plaats had.

Tegen die muur waren aan alle zijden vertrekken te zien met een prachtig plaveisel erlangs; ruimte biedend voor velen.

Deze muur omsloot de buitenste voorhof. Maar van een vrije inloop zoals bij de tempel destijds in Jeruzalem. was hier blijkbaar geen sprake. Alleen langs grote, zware poorten (afb. 6 B, C, D ), waar wachters hun keurend werk deden, kon men binnenkomen. Wat had er vroeger niet bij doorgekund! Wat hun wel het meest geschokt zal hebben was het eigenlijke tempelgebied. Hierbij móest Ezechiël wel als het ware met verheffing van stem gaan spreken. Had de HERE niet gezegd: vertel ze van de tempel! Het zal een indringende toespraak zijn geweest! Het kan niet anders of het moet hen in gedachten teruggebracht hebben naar heel de vervallen dienst, vermengd met heidendom en afgoderij, die vóór zijn verwoesting, zich daar in de tempel had afgespeeld. Ook het brandofferaltaar. duidelijk op onze tekening te zien, bracht hun in herinnering Gods toorn, die zó weergegeven kan worden bij heel die uit slechts plicht gebrachte offers: Eét Ik soms stierevlees, of drink Ik bokkebloed? (ps. 50: 13)

Ook merkten zij dat zelfs de priesters en zij die offers aanbieden nu ook weer grote poorten (afb. 6 E, F, G) moesten passeren om dezelfde reden. Nu had de HERE aan Ezechiël gezegd dat zijn toehoorders ook het model moesten nameten. Neen, ze hebben van huis geen centimeter hoeven mee te nemen. Maar wel hebben ze met hun eigen ogen de afstanden gepeild en zijn beschaamd geworden. De nu gemeten grote afstanden, die Gods heiligheid benadrukken herinnerden hen aan de zondige gemeenzaamheid, waarmee ze eens de heilige God vertoornd hadden. Ze hebben al metende de vierkanten ontdekt; symbolen van de rust en harmonie die van de God van Israël afstraalt naar zijn gehoorzame kinderen.

Vanaf de tabernakel kon de troost van vierkant en kubus hun bekend zijn geweest; maar er is aan voorbijgezien! Verder heeft de profeet hun wel moeten wijzen op de priestervertrekken (afb. 6 I, J, K,) geprojecteerd tegen de zijmuren van de binnenste voorhof.

Die bouwsels konden de ballingen niet thuisbrengen. Maar nu hier aangebracht, moesten die mede als middel dienen om heel het onheilige bedrijf van de priesters van weleer (de weinige goeden uitgezonderd) te tekenen. Later zullen we zien dat deze vertrekken de heiligheid van de priesters inderdaad waarborgden. Ook de, tegen de tempel aangebrachte gebouwen, moeten hun wel vreselijke zaken in herinnering hebben gebracht. Immers, sommige koningen van Juda, niet door trouwe poortwachters tegengehouden, hadden doodleuk paarden (met wagens van metaal) gewijd aan de zon, in één van die zalen ondergebracht. 2 Kon. 23: 11. Wel heeft de vrome Josia ze naderhand verwijderd, maar zijn opvolger Joahaz ging in het oude, zondige spoor verder. Dit gebeuren is slechts één van de vele gruwelijke zaken die zich rondom de tempel destijds hebben voorgedaan. De trouw aan de God van het Verbond was verdwenen. Dat moet het onderwijs van Ezechiël wel in hen losgewoeld hebben.

Zij moeten zich één hebben leren voelen met héél Israël, dat ontrouw was geworden. Inderdaad, de ballingschap was terecht over hen gekomen! Waren ze destijds nog niet gewaarschuwd geweest door een gebeuren dat ook eens in de bijgebouwen had plaatsgevonden? Gedoeld is op wat te lezen is in Jeremia 35. Deze profeet heeft toen in de naam van de HERE, de Rechabieten, ze hoorden niet eens bij het volk Israël, in zo’n zaal moeten bijeenbrengen, om de trouw van deze groep aan Israël als voorbeeld te stellen. Ook dat had niet geholpen!

Ezechiël zal bij zijn onderwijs zeker gewezen hebben naar de onbebouwde ruimte buiten de zware ringmuur (op afb. 6 niet te zien). Open, omdat daar nu niet meer te vinden waren de oneerbiedig geplaatste paleizen en graftombes. Nu straalde uit het hart van Gods heilige woning naar alle kanten leven, dat dank zij Christus’ offer bij de HERE te vinden is.

Ezechiëls verkondiging heeft vrucht gedragen. Ze hébben hun schuld erkend. Want de profeet mag aan het tweede punt van zijn preek beginnen: Vertroosting.

6. Het volk getroost. Ezech. 40, 41, 42, 43

a. Inleiding Het onderwijs tot vertroosting kan nu volgen. Ezechiël moet nu dieper ingaan op de vormen, ja op alles wat hem is getoond. We gebruiken daarbij nu afb. 7, waarop eenzelfde plattegrond is afgebeeld maar nu voorzien van allerlei gegevens die ons buitengewoon goed zullen helpen. Want inspanning vraagt het nauwkeurig lezen wel. Als de HERE het echter nodig acht ook ons dit alles tot in de finesses bekend te maken, dan zullen we ons er gewillig voor inzetten en kunnen we verwachten dat onze moeite beloond wordt.

Kwamen reeds zaken uit hoofdstuk 40 hiervóór aan de orde, nu nemen we dit gedeelte voor ons om het nauwkeuriger te gaan lezen. In gedachten gaan we met Ezechiël mee op zijn wandeling naast de man “als van koper”. We zien dan opnieuw die dikke, zware muur, die geheel het tempelcomplex omsloot. “Van steen”, denken we meteen. Maar al lezende nu en straks merken we dat bij al de aan de profeet getoonde bouwwerken, wel over afmetingen, maar niet over materiaal is gesproken. Zelfs zijn in veel gevallen wel lengte- en breedte maten genoemd zonder dat hoogtes werden aangegeven.

40:2

Er is nog iets dat in dit verband sterk opvalt. In vs. 2 wordt verteld dat Ezechiël in het visioen neergezet werd op een zeer hoge berg. Bedoeld is de berg waarop de puinhopen van de verwoeste tempel nog gelegen kunnen hebben; de Sion dus. Maar in werkelijkheid is die berg helemaal niet hoog.

Het bovengenoemde geeft direct reeds aan dat er met dit gezicht iets heel bijzonders aan de hand is. Het gaat hier om een geestelijke zaak! We zullen bij het verdere lezen steeds meer zien dat die geestelijke strekking het Godsrijk in heel zijn omvang omsluit.

Kort samengevat:

Ten eerste geeft dit visioen, met als kern de tempel, aan dat God met zijn kinderen, ondanks hun falen, opnieuw wil beginnen (zie Deel I, 10, Blijde tijding). In dat Godsrijk mogen ze straks na terugkeer opnieuw meewerken, door de eens verwoeste tempel te hérbouwen, onder elan van Zerubbabel en de hogepriester Jozua. Want een tempel moet er weer zijn om het wachten op de Messias gaande te houden. Dat huis is er later dan ook gekomen al miste het de extra glans die eens Salomo had mogen aanbrengen. Toch zouden bij deze eenvoudige Godswoning geen heimweetranen mogen vloeien om die andere. Want de heerlijkheid van deze tempel zou groter zijn, omdat dáár God heil zou schenken. heeft Christus niet op dat tempelplein in de volheid des tijds zijn voeten gezet? (Vergelijk Haggaï 2: 10)

Ten tweede reikt het Godsrijk in het visioen verder. Want na het scheuren van het tempelgordijn door Christus’ uitroep: “Het is volbracht” is er de uitstorting van de Heilige Geest. Ook dat grote feit heeft in dit gezicht aan Ezechiël zijn plaats. Gods ware Israël neemt Kanaäns grenzen en gaat de einden der aarde bereiken. Want heidenen worden toegevoegd. En voor de joodse spijtoptanten blijft er voortdurend ruim plaats; zîj zullen zich er thuis voelen. Intussen heeft de naam kerk zijn intrede gedaan. Denk in dit verband aan Ef. 2: 21 en 1 Petrus 2: 5.

Ten derde ontvangt het volk van dit Godsrijk, op weg naar zijn eeuwig huis, de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, in dit visioen, als bij vernieuwing daarvan vertroostende zekerheid.

Bovengenoemde 3 punten hadden eigenlijk als slotconclusie moeten dienen, maar er is weloverwogen, mee begonnen. De methode is nu geworden: ontdekken of deze dingen inderdaad zo zijn.

b. De muur

40:5

De muur is al enige keren genoemd. Nu echter wordt er dieper op ingegaan, met de Bijbel ernaast. De muur omsluit in eerste instantie de buitenste voorhof. Die heilige muur, de doorsnee is immers een vierkant, geeft beveiliging. Niet zozeer tegen vijanden, maar meer tegen dat wat binnen de muur geen plaats mag krijgen. Wat en wie naarbinnen willen, moeten poorten passeren en die worden bewaakt. Alleen een geldig paspoort, naar de norm van Gods Woord, kan toegang verlenen. De sleuteldragende poortwachters zullen daarop toezien. (Vergelijk Zondag 31: Wat zijn de sleutels van het Koninkrijk der hemelen). Op die buitenste voorhof is plaats voor al Gods kinderen. Maar de HERE verdraagt daar niet die wél zeggen: Here HERE, maar zijn woorden niet willen bewaren; geen valse leer zal er geduld worden.

Zo wordt de waarheid en de heiligheid door de muur veiliggesteld. Kerkmuren zijn dan ook geen bouwsels van mensen; God geeft die als cordon van beveiliging.

40: 17,18

Voor we in gedachten meewandelen naar de Oostpoort (B), laten we ons vooraf inlichten over wat tegen die muur is aan- gebouwd. Het zijn kamers, vertrekken (f). Over hun getal zijn uitleggers het niet eens: 30 of 90. Vastgesteld kan wel worden dat de muur aan alle zijden veel van die vertrekken heeft. In deze onderkomens gaat het volk blijmoedig in en uit. Hier mag het zijn feesten vieren. Hier wordt uitgebeeld de Godsstad, aanvankelijk in beginsel en in oudtestamentische beeldspraak, maar uitlopend op de voleinding, straks bij Christus’ wederkomst. Véél vertrekken! Doet ons dat niet een link leggen met de woorden van onze Heiland: In het huis mijns Vaders zijn vele woningen? (Joh. 14: 2)

42: 6

In Ezechiël 42: 6, we betrekken dat hierbij, lezen we dat de vertrekken zuilen hadden. Dat wijst op een soort baldakijn, waaronder het goed toeven is in onderling verkeer. Over deuren leest men niet; een levende gemeenschap der heiligen is daarmee af te lezen. En als er in deze teksten ook nog sprake is van een plaveisel dat vóór die kamers langsloopt, dan komen zo maar in gedachten de blijde woorden; en de straat der stad was zuiver goud, gelijk doorschijnend glas. (Openb. 21: 2lb)

In de vier hoeken van de buitenmuur liggen keukens (h). In 46: 21 – 24 komen ze uitvoeriger aan de orde, maar ze moeten nu reeds genoemd worden. Keukens, hoe alledaags klinkt dat na het voorgaande. Ze hebben echter alles te maken met de feestelijke gebeurtenissen in al die onderkomens. Vers 24 zegt dan ook: Dit zijn de keukens, waar de dienaren van het huis het slachtoffer van het volk koken. Doorgaans denken we als het over offers gaat aan zoenoffers. Het woord wijst naar verzoening van zonde en schuld. Daarom ook wel zondoffers of schuldoffers genoemd. Van zulke offers mochten alleen priesters eten, nadat het voor God bestemde deel verbrand en het bloed bij het altaar uitgegoten was. Maar ten aanzien van de bovengenoemde keukens is er sprake van andere offers, nl. de slachtoffers ook wel dank- of vredeoffer geheten. Die werden door het volk gebracht als uiting van dank voor ontvangen zegeningen en voor kwijtschelding van zonden. Van die offers nu mocht het volk, nadat het vet aan de HERE gebracht was, volop genieten.

Die vier keukens waren er dus om Gods dankbare kinderen vreugde te bieden aan wéltoebereide tafels. Jesaja zegt het zo: En de HERE der heerscharen zal op deze berg voor alle volken een feestmaal van vette spijzen aanrichten, een feestmaal van belegen wijnen: van mergrijke, vette spijzen, van gezuiverde, belegen wijnen … (Jes. 25: 6) Wij vieren het Heilig Avondmaal! Zo laat ons blij zijn en vreugde bedrijven en Hem de eer geven, want de bruiloft van het Lam komt. (Geref. Kerkb. blz. 530)

c. De poorten

40: 6-46

Wij gaan nu al lezend Ezechiël volgen, die begeleid en onderwezen wordt door zijn gids. Deze zag er uit als was hij van koper. Deze boodschapper van God met een gloed en glans als van koper verraad zijn hemelse afkomst. Zo gaan we met Ezechiël mee op zijn werkbezoek aan de poorten. Dat vraagt inspanning, maar met de afbeeldingen 6 en 7 wordt het ons een stuk gemakkelijker gemaakt.

Eerst wordt de buitenste Oostpoort (B) bezocht. Het is de hoofdingang, omdat hij ligt in het verlengde van de ingang van het tempelhuis.

Wij weten dat tabernakel en tempel ook zo gesitueerd zijn geweest: gericht naar het oosten. Vandaar dat wij op de afbeeldingen 6 en 7 het oosten hebben doen samenvallen met die zijde van het scherm/de bladzij, waarmee wij gewend zijn het oosten aan te geven.

De brede bespreking van deze poort is de inhoud van de verzen 6 – 16.

Er blijken als verder wordt gelezen, 6 poorten te zijn: 3 buitenpoorten en 3 binnenpoorten. Die 3 buitenpoorten zijn we ook al tegengekomen bij b, toen de muur de aandacht kreeg. Van al deze poorten wordt gezegd dat ze dezelfde vormen en afmetingen hadden. zie afb. 8

40: 38-46

Wel wordt duidelijk bij het lezen van de verzen 38 – 46 dat bij de binnenste Noordpoort (F), over meer zaken gesproken wordt. Daar lezen we opeens over spoelvertrekken, tafels van gehouwen steen, over nog andere tafels, over gereedschappen enz. Ook lezen we daar over priestervertrekken. Op de vraag in hoeverre bovengenoemde zaken in andere poorten een plaats hadden, hebben deskundigen geen antwoord. Wel menen ze dat, voor wat verband houdt met het slachten en toebereiden van de offerdieren, alleen de Noordpoort in aanmerking komt, en wel omdat bij de vroegere tempeldienst de slachtingen plaatsvonden aan de noordzijde van de voorhof. (Enige onderdelen zijn te vinden op afb. 8 D, E, F)

Na het lezen van alles wat over die poorten gezegd wordt concluderen we: wat waren dat grote en geweldige poorten! De diepte 50 el en de breedte 25 el; eenzelfde verhouding als die afmetingen van het Heilige, het voorste vertrek van de tempel. Ook geven de 3 buitenpoorten met hun 7 treden, de binnenpoorten met 8, terwijl het tempelgebouw ook nog een trap bezat, de opgaande heerlijke lijn aan die in het geheel tot openbaring komt.

(afb. 8 Hoewel de beschrijving van hfst. 40 ons leert, dat de structuur van de buitenste en van de binnenste poorten van de tempel niet in alle onderdelen dezelfde is geweest, meen ik toch wel met één plattegrond te kunnen volstaan. De tafels D en dubbelhaken E alleen in de Noorder-binnenpoort, evenals de deur F)

Elke poort had een ruime voorhal met 2 geweldige pilaren van 60 el hoog. Ze lagen alle aan de kant van de buitenste voorhof. Zo vormden de tegenover elkaar liggende poorten elkaars spiegelbeeld. Aan de muurvlakken was een versiering aangebracht van palmen, symbool van het leven. Psalm 92: 13 bezingt het zo: De rechtvaardige zal groeien als een palmboom.

Het interieur van de poort richt vooral de aandacht op de 2×3 kamers. Vanuit die kamers was er van beide kanten goed zicht op de doorloop. Zo konden de poortwachters controleren of aan alle vereiste voorschriften was voldaan. Waren de offerdieren wel gaaf en verscheen men wel rein voor Gods aangezicht? De vierkante kamers benadrukken opnieuw de nauwgezetheid die de HERE van zijn volk vraagt. Het werk der wachters moest gewetensvol worden uitgevoerd. Jesaja riep het eens uit op de straten: De wachters, hier bedoeld de leidslieden, zijn blind, zij allen hebben geen kennis, zij zijn allen stomme honden, die niet kunnen blaffen; dromend liggen zij neer … zij zijn herders, die niet weten acht te geven … (Jes. 56: 10) Ook van poortwachters zal voortaan zo’n kwalificatie nooit gehoord mogen worden.

Nu echter mag Ezechiël de troost door Jeremia aangekondigd (Jer. 31: 6) in vervulling zien gaan: Want de dag is daar, dat de wachters roepen op het gebergte van Efraïm: Komt, laat ons opgaan naar Sion, tot de HERE, onze God! En dan verder (vs. 12): Zo komen zij jubelend op de hoogte van Sion en stromen toe naar het goede des HEREN. Niet alleen is er aan de hand van deze poorten troost en uitzicht voor de ballingen. Ook de nieuwtestamentische kerk vindt er troost in. Gods volk mag weten dat de HERE zorgt voor trouwe wachters, die het heilig evangelie verkondigen, waardoor het koninkrijk der hemelen voor de gelovigen geopend wordt en, tot behoud ook gedreigd moet worden met toesluiting. Dit alles omdat de gekomen Christus eens sprak: Ik ben de DEUR; als iemand door Mij binnenkomt, zal hij behouden worden; (Joh. 10: 9) ... en eens de paarlen poorten binnentreden. (Openb.21: 21)

Straks komen we nog even terug op de poorten uit het visioen, vanwege enkele functies, die in ander verband aandacht vragen.

d. Alleen de zonen van Zadok mogen tot de HERE naderen

40:46

We zagen dat de Noorderbinnenpoort uitgebreid was met verschillende zaken, ten dienste van het tempelwerk. Daartoe behoorden ook de vertrekken van de priesters. Direct daarop lezen we: priesters, ja, uit de zonen van Zadok. Dat zal nu onze aandacht moeten hebben. Deze uitspraak mondt uit in een rijke symboliek.

De eis van de HERE dat alleen de zonen van Zadok priesterdienst mochten verrichten voert ons terug naar de afvallige Hofni en Pinehas en in die twee naar vader Eli. Gods genademiddelen, geschonken in de tabernakeldienst, werden door hen veracht. In de plaats daarvan was er door de priesters een vetmesten van zichzelf, door te nemen wat de HERE toekwam.

Daarover werd dit vonnis geveld: (1 Sam. 2: 27 e.v.) Zie, de dagen komen, dat Ik uw kracht en die van uws vaders huis verbreken zal, zodat er geen oud man in uw huis zal zijn. Deze woorden werden door nog meer strafbepalingen gevolgd, maar ook door deze: En Ik zal Mij een betrouwbaar priester aanstellen die naar mijn hart en in mijn geest handelt en Ik zal voor hem een duurzaam huis bouwen, zodat hij te allen tijde voor het aangezicht van mijn gezalfde wandelen zal. (I Sam. 2: 35)

Met het woord gezalfde wordt een koning bedoeld. Nu was er ten tijde van Eli nog geen koning. Vandaar dat deze tekst verder reikt. Allereerst komt Samuël, en na hem, inplaats van Eli’s nakomelingen, zullen er getrouwe priesters komen. De HERE laat die profeet met nadruk erbij zeggen: en Ik zal hem een duurzaam huis bouwen. Die plaatsvervangende priesters zijn er inderdaad gekomen. De vervulling ging in onder koning Salomo. In Davids dagen lezen we nog over de priesters Zadok én Abjathar. Maar nadat Abjathar de tegenpartij van Salomo had gekozen (l Kon. 1: 7, 19), lezen we dat Salomo de ontrouw geworden Abjathar vervangen had door Zadok; zij nageslacht zou voortaan priester zijn.

Die naam Zadok is daarna een begrip geworden en laten we het maar zo uitdrukken, nu een naam voor de orde der “Getrouwen”.

En … als in de boodschap aan Eli ook doorklinkt: Ik zal hem, Zadok, een duurzaam huis bouwen, dan overstijgt dat bovendien personen en eeuwen om voor ogen te krijgen de waarlijk getrouwe Hogepriester Jezus Christus, reeds in deze profetie aangewezen!

Deze voor altijd aangestelde Zadokieten spreken ons van de heiligheid die God vraagt en die Hij in zijn genade ook schenken wil; in het verleden, nu vandaag en eenmaal in volle glans, als wij aan zijn beeld gelijkvormig zullen worden. We worden immers gemaakt tot een koninkrijk tot priesters voor de God en Vader van onze Here Jezus Christus. (Openb. 1 : 6)

e. Het nieuwe tempelhuis

40:47

Na het bezoek aan de poorten, zo lezen we in vs. 47, werd de voorhof, bedoeld is de ruimte voor het huis, gemeten; 100 el lang en 100 el breed. Weer een vierkant dus.

Vanaf dat plein krijgt dan eindelijk het tempelgebouw, de kern van alles, de aandacht. We lezen nu Ezech. 40: 48 – 41: 26; opnieuw geholpen door een illustratie afb. 9. Het blijkt dat de afmetingen overeenkomen met die van de tempel van Salomo.

e.1 De voorhal (D)

40: 48,49

Met tien treden omhoog wordt de ingang bereikt die leidt tot de voorhal. Omdat de muur van die voorhal 5 el dik is, heeft de ingang dezelfde dikte als de muur. Bij de ingang bevindt zich aan weerszijden een zuil. Salomo’s tempel had die ook: Jachin (Hij stelt vast) en Boaz (in Hem is sterkte).

In de voorhal zijn naast de ingang muurvlakken te zien, die met de rest van de zijkanten een houten beschot hebben. Daarop afgebeeld: cherubs als bewakers van Gods troonzetels en palmen als symbolen van overwinning. Ook bloemknoppen zijn er te zien. Deze versieringen hadden destijds ook deel uitgemaakt van Jeruzalems tempel. Waren ze toen met goud overtrokken, nu is alles eenvoud. Maar symmetrie ontbreekt niet! Harmonie dus!

e.2 Het Heilige (E)

41: 1, 2

Na de voorhal is er dan het eigenlijke tempelhuis. De muren ervan zijn dikker dan die van de voorhal. Het eerste vertrek, het Heilige heeft eerst onze aandacht. We herinneren ons, en we gaan nu maar van de tabernakel uit, dat daarin de kandelaar, het gouden reukofferaltaar en de tafel der toonbroden hun plaats hadden. Aan de muurversieringen gaan we voorbij en komen bij de kern:

Wanneer Ezechiël naar binnengaat, hij mag dat want hij was uit het priestergeslacht, vindt hij geen kandelaar daar staan. En in plaats van altaar en tafel ziet hij een soort combinatie van die twee die het meest nog aan een altaar doet denken. De engel zegt echter: dit is de tafel die voor het aangezicht des HEREN staat. Bovendien is dat (41: 22) “altaar” niet van het metaal goud, maar van hout. Goud was teken van kostbaarheid bovendien was het bestand tegen het branden van wierook.

Deze aanblik zal Ezechiël wel verwonderd hebben doen staan: hier moet wel iets heel bijzonders aan de hand zijn! De gouden kandelaar met zijn zeven lichten diende in tabernakel en tempel als uitbeelding van de komst van de Heilige Geest; de zeven geesten, die voor Gods troon staan. Nu wijst die leeggekomen plaats heen naar het heerlijke feit dat het Pinksteren geweest is en de Heilige Geest over heel de gemeente is gekomen.

Vanzelfsprekend ligt er in “de tafel die tegelijk altaar is” dan nu ook diepere rijkdom. Op het gouden altaar bracht de (hoge)priester elke dag ’s morgens en s’ avonds welriekend reukwerk om het in rook te laten opgaan. (Afb. 9)

Het was het offer der gebeden. De priester was als tussenschakel nog nodig. Maar na Bethlehem is er voor Gods kinderen rechtstreekse toegang tot de Vader door het verzoeningswerk van dé Hogepriester. Geen offers dus meer nodig. Het “altaar” dat de profeet te zien krijgt kan daarom van hout zijn. Maar direct moet nu volgen dat dit altaar een tafel is. De toonbroden die de eeuwen door op die tafel gelegd zijn, beeldden uit de dank voor Gods verzorging van zijn volk. Steeds weer opnieuw. Ook in het visioen, nu daar op die tafel geen toonbroden meer gelegd hoeven te worden, komt uit dat onze dank in woord en daad, elke dag, rechtreeks door God aanvaard wordt. De combinatie van altaar-tafel vinden we ook terug als de kerk belijdt in zondag 45 van de Catechismus: het gebed is het voornaamste in de dankbaarheid. Die houten tafel beeldt een geschenk uit dat kostelijker is dan goud!

e 3 Het Heilige der heiligen (G)

41: 4

Ten slotte hoort Ezechiël dat achter de voorzaal, het Heilige, de achterzaal, het Heilige der heiligen gelegen is en dat het opnieuw een vierkant vormt. Ook hier wordt geen hoogte genoemd, zodat de kubus volledig zou zijn. Neen, niets van dat alles. Er wordt nergens van dakbedekking gesproken. Zou dat misschien weergeven het nu mogen wonen onder een geopende hemel?

Wat ook grote aandacht moet hebben is het feit dat dit vertrek volkomen leeg is! Geen gouden ark meer! Dus geen grote verzoendag meer die destijds werk bood aan de hogepriester. Want dé grote Hogepriester is voor eens en altijd voor ons de hemelen doorgegaan, zit aan de rechter zijde van Gods troon als Middelaar van het nieuwe verbond. De échte grote verzoendag is geweest op Golgotha.

41: 21

Nu lezen we dat de tempel ook had: deurposten. Dan komt toch wel de vraag op: is dan toch nog het Allerheiligste verboden gebied? Het tempelgordijn scheurde toch bij Christus’ roep: het is volbracht? Maar hier bedriegt de schijn. De nieuwtestamentische rijkdom krijgt Ezechiël op een andere wijze te horen.

Het wordt zelfs als een wet aangediend: op de top van de berg, de Sion, zal zijn hele gebied aan alle kanten allerheiligst zijn. Of zo gezegd: rondom de kern, de heilige plaats waar God woont, vormt zich één groot krachtenveld. Op dat terrein, waar die krachtenbundeling door Gods Geest in stand gehouden wordt mogen verloste zondaars zich in Gods nabijheid weten. De rijkdom van Christus’ gemeente! Zouden de twee pilaren, die we ontdekten bij elk van de poortgebouwen ook niet diezelfde taal spreken?

40: 14

Zijn het misschien daar geen tekens en afbeeldingen van J achin en Boaz, die hun ereplaats van vóór de tempel willen delen met de alledaagse pilaarplekken bij de poorten?

e 4 De zijvertrekken (H)

41: 5 e.v.

In ons hoofdstuk is ook te vinden de beschrijving van de zijvertrekken. Laten we elkaar maar bekennen dat het niet meevalt, ook al hebben wij er afbeeldingen bij, aan de hand van al die afmetingen en beschrijvingen de aandacht voortdurend gespannen te houden.

Om enigszins een beeld van die vertrekken te krijgen, die in verdiepingen tegen de buitenmuur zijn opgetrokken, is het handig om afbeelding 4 erbij te nemen. Daarop zijn weliswaar de aanbouwsels van Salomo’s tempel te zien, maar nu kunnen we een betere kijk krijgen op het geheel ervan.

Over de troost die van deze vertrekken uit moet gaan, zijn geen gegevens. We hebben hiervóór gezien dat ze soms op goddeloze wijze door koningen zijn misbruikt.Dat neemt niet weg dat God ze met een bepaald doel door Salomo heeft laten aanbrengen, waarom ze nu ook aan Ezechiël worden getoond.

Ons is bekend, we zagen dat al, dat b.v. de afgebroken tabernakel met de overbodig geworden heilige voorwerpen hier hun onderdak vonden. Zeer waarschijnlijk werden er ook boekrollen bewaard. Lezen we niet ten tijde van de gelovige koning Josia door priester Hilkia dáár het boek van de wet des HEREN, door Mozes gegeven, gevonden werd? (2 Kron. 34: 14) Lees ondertussen ook die prachtige geschiedenis, beschreven in Zach. 6: 9 – 15, die eindigt met de opdracht van de HERE: En de kroon zal tot gedachtenis aan Chelem, Tobia, Jedaja en Chen, de zoon van Sefanja, in de tempel van de HERE blijven. We mogen aannemen dat van die bijgebouwen gezegd kan worden: “Archief voor kerkelijke Geschiedenis”. En zo gaat er van deze kamers toch troost uit. Deze blijde troost, dat Gods heerschappij de loop der tijden omvat; het verleden, het heden en de toekomst zijn van Hem! En …. Hij laat niet los wat zijn hand begon.

e. 5 De priestervertrekken (afb. 6 I,J,K)

42: 1-14

Nu moeten de priestervertrekken nog onze aandacht hebben. Ze liggen tegen de zijkanten van de binnenste voorhof. We kunnen bij dit onderdeel niet verwijzen naar soortgelijke gebouwen omdat Salomo’s tempel die niet bezat. Het gaat hier over de onderkomens van de priesters, en we weten het, alleen de Zadokieten. God heeft hiermee als bij vernieuwing aandacht gevraagd voor de heilige wijze, waarop Hij gediend wil worden. We gaan nu eerst lezen Ezech. 42: 1-14 en zien dat de lange vertrekken I dienen als eetzalen. Van de kleine functioneert de helft als kleedkamers J en de andere helft als keukens. Er is zelfs sprake van meervoud, omdat over verdiepingen gesproken wordt. Die vertrekken hebben vanzelfsprekend deuren gehad, waardoor de binnenste voorhof voor de priester bereikbaar was. Vergelijk 46: 19, 20.

Zagen we al eerder dat van de offers die verzoening moesten bewerken alleen de priesters mochten eten, dan is ten aanzien daarvan sprake van allerheiligste zaken. Vandaar dan ook deze apart aangebrachte keukens. Zo kon het voor de priesters bestemde deel vanaf het tempelplein binnendoor gebracht worden naar de keukens en eetkamers en was er geen gevaar Gods voorschrift tot heiligheid te veronachtzamen.

Om diezelfde reden waren er die kleedkamers. De heilige priesterkleding werd alleen gedragen binnen de omheining van de heilige grond. Het wisselen van alledaagse- met ambtskleding kon op deze wijze voor “slordigheid” bewaren. Op deze vertrekken ligt alleen zinnebeeldige nadruk. Want als later in Jeruzalem opnieuw de tempel zal worden gebouwd, zullen evenals voor de verwoesting, deze kamers niet in het architectenplan zijn opgenomen. Ook vóór de ballingschap konden priesters door voorgeschreven maatregelen in alle reinheid en heiligheid hun werk doen. Maar we zagen reeds, dat er met dit alles een loopje genomen was. Vandaar dit leermiddel om volk en priesters te brengen daar, waar ten opzichte van de heilige God hun plaats is

Ook voor ons heeft Ezechiël die aanbouwsels moeten schouwen. Zeker, wij mogen God aanspreken als onze Vader, maar er moet wel volgen: die in de hemel is, omdat wij over zijn hemelse majesteit niet aards zullen denken. Daarnaar zal ons leven en handelen genormeerd moeten zijn en zullen we alle onreinheid uit ons hart bannen.

e 6 Het bouwwerk aan de westzijde

Ezech. 41: 12

Hoewel bij de tempel van Salomo ook van een dergelijk gebouw enigszins sprake is, kan men aan de hand daarvan geen aanwijzing ontdekken welke functie dit onderdeel moet hebben gehad in het visioen.

De gegeven afmetingen van 70×90 lijken de nadruk te willen leggen, zo komt ons voor, dat het niet vierkant is. Zeker, het Heilige en de poorten zijn ook niet vierkant, maar die zijn niet te scheiden van de vierkanten die ermee verweven zijn. Ook valt op dat er geen enkele opening is, om het plein ervoor te kunnen betreden. Het is daar geheel afgesloten met een 5 m. dikke muur. Zou het niet-vierkante, bovendien afgesloten model misschien disharmonie in de volle geestelijke zin van het woord moeten aangeven? Dán zou het visioen aan de hand van dit onderdeel prediken: voor “gewetenlozen” is er op het heilige gebied géén plaats! Vgl. Openb. 21: 8, 27.

42: 15-20

Toen al het meten binnen de buitenmuur, waarmee begonnen was, achter de rug was, werd Ezechiël geleid tot buiten die muur. Na gedane arbeid was het nog geen rusten, maar kwam zijn geest in actie tot grote bewondering van alles wat nog één keer voor zijn ogen opdoemde; dit vierkante machtig geheel, waarin Gods boodschap voor de toen nabije, de latere en de eeuwige toekomst in beeld lag opgetast!

44: 7-27

Nadat het zoëven gegaan is over de door God gevraagde heiligheid, lijkt het vanzelfsprekend hierbij te betrekken wat Ezechiël hierover nog meer te horen heeft gekregen. Het staat te lezen in Ezech. 44: 7 – 27.

Eerst worden opnieuw de gruweldaden in herinnering gebracht die geleid hebben tot de ballingschap. Maar nu, zo krijgt de profeet te horen, mag dat nooit weer gebeuren! Ook zullen de Levieten, die daaraan mede schuldig zijn geweest, hun ongerechtigheid dragen. Er is vergeving mogelijk, maar, ze worden wel gedegradeerd en moeten zich tevreden stellen met minder eervol werk. (Hoe nauw luistert het in het leven van voorgangers!)

44: 17 e.v.

De getrouwen, de Zadokieten onder hen, krijgen opnieuw zeer indringend voorgezegd hoe te handelen in heel hun dienst. Het is alsof de preek rond de priestervertekken nu verder uitgewerkt wordt.

44: 28-31 Het sluitstuk is een uitvloeisel van Kanaäns verdeling ten aanzien van de stammen onder Jozua.

Hoe oudtestamentisch ook, nu opnieuw van rijke inhoud. We weten dat daarbij de stam Levi, vanwege zijn dienst aan de tempel, geen grond ontving. Ze behoefden niet in eigen onderhoud te voorzien en mochten leven van het toen nog oudtestamentische evangelie. (ver, 1 Cor. 9: 14)

God bracht dit voor hen zo onder woorden: Ik ben hun erfdeel, hun bezitting. Zijn rijkere woorden denkbaar? Wij weten vandaag, nu we door de gekomen Messias in de priesterstand verheven zijn, dat ditzelfde onze geloofsogen mag strelen. Psalm 16 zingt ervan: Gij zijt mijn heil, mijn erfdeel tot bekoring mij gegeven.

Inhoud
Woord vooraf
Deel I - wat voorafgaat aan Ezechiël 40-48
Deel II - Het tempelcomplex
Deel III - Blijde Toekomst
Deel IV - Voor eeuwig woont Hij bij zijn volk
Naschrift
vertaling: The third temple