Volk van Gods keuze – over uitverkiezing, Israël en de kerk.

Enkele toevoegingen

Gods registers

We hebben kunnen lezen, dat God de HERE ons niet in zijn registers laat meekijken om te weten te komen wie wél en wie niet tot zijn verkorenen behoren. Ook lees je in de Bij­bel niet dat Hij aan wie dan ook, van tevoren bekend maakt of deze wél of niet voor het eeuwige leven is bestemd.

Maar Rom. 9:13 dan? Daar staat toch maar: Jakob heb Ik lief­gehad, maar Ezau heb Ik gehaat. Paulus haalt hier Mal. 1:2,3 aan. Als je dat leest zie je dat het daar niet alleen gaat over de tweeling Ezau en Jakob, maar over de volken Edom en Israël, respectievelijk naar deze mannen genoemd. Het gaat daar onder meer over Edoms bergen, hun grootspraak en over Gods toorn over hun goddeloosheid.

De HERE heeft destijds in zijn vrijmacht Israël, en niet Edom gekozen om de Messias voort te brengen. Tot Rebekka was dit al gezegd. Twee volken zijn in uw schoot, twee natiën zullen zich scheiden uit uw lichaam. Gen.25:23. Zo is Hij ook vrij om Zijn volk, Zijn kinderen te kiezen. De twee zonen van Izaäk en Rebekka, de tweeling Ezau en Jakob, ze zijn beiden besneden als kinderen van Gods verbond. Voor beiden waren dezelfde beloften bestemd en de eis om daar­naar godvruchtig te gaan leven.

We lezen wel over de verkiezing van Gods gemeente, de kerk. In 2 Joh.1:1 wordt gesproken over de uitverkoren vrouw en haar kinderen.

Het is dan ook opvallend, dat Johannes op Patmos, zie Openbaring 7, de ene keer het getal van verzegelden hóórt (vs. 4) en daarna die grote schare zíet (vs.9). In vers 4 gaat het in het visioen over de geschiedenis van Gods volk op aarde. Hij kreeg, om het maar eens zó te zeggen nog niet te zien wie wél of niet bij de verkorenen behoorde. Hij hoorde slechts het getal.

In vers 9 is dat anders. Daar gaat het over de nieuwe aarde. Daar is de grote schare te zien. Dan is openbaar geworden wie waarlijk Gods kinderen zijn geweest. Dan staat daar die ontelbare grote schare voor de troon en voor het Lam. Dan staat daarbij: ‘Ik Johannes zag die grote schare’.

In Gods verkoren gemeente op aarde kan nog kaf onder het koren zitten. Voor de gelovigen geldt zich te verblijden in de rijkdom van Gods genadige verkiezing en die blijdschap uit te dragen om zo elkaar als gemeente vast te houden en op te roepen samen de weg te gaan naar de grote Toekomst.

Het joodse volk vandaag

Als we ons oor te luisteren leggen kunnen we van veel ver­schillende kanten horen dat het Joodse volk nog steeds als een bijzonder volk gezien wordt. Omdat onze Heiland binnen dat volk geboren werd zal het volk Israël voor ons zeker onvergetelijk blijven. Maar kunnen we nu nog zeggen (blijven) dat de Joden nog altijd hét volk van Gods verbond zijn? Heel velen zijn daarvan overtuigd en ge­loven dat er nog beloften op hen rusten, die vervuld zullen worden en gedeeltelijk vervuld zijn. Er wordt dan gewezen op het uitroepen van de staat Israël in 1948. Het wordt gezien als vervulling van Ezechiël 36:24. Daar staat: ‘Ik zal u weghalen uit de volken en u bijeen vergaderen uit alle landen en Ik zal u brengen naar uw eigen land.’

Als we deze tekst in zijn verband lezen, wordt duidelijk dat Ezechiël het volk mocht troosten met de belofte van terugkeer uit de ballingschap. Toen is die belofte reeds vervuld!

Ook wordt wel gezegd, dat de tempel uit Ezechiëls visioen (de hoofdstukken 40-48 uit zijn boek) zeker nog eens zal verrijzen in het hedendaagse Jeruzalem. Waarom, zo wordt gevraagd, zou deze anders zo uitgebreid aan de profeet getoond zijn? Ook hier wordt opnieuw de zaak uit zijn verband gehaald. Dat tempelvisioen riep destijds Gods volk op tot inkeer, maar tegelijk droeg het beloften in zich waarin God liet uitkomen dat Hij na de terugkeer uit de ballingschap opnieuw met zijn volk beginnen wilde.

Het wordt trouwens al gauw duidelijk dat er geen sprake kan zijn van een bouwtekening. Nergens worden hoogtematen gegeven en over de te gebruiken materialen wordt geen woord gezegd. De HERE geeft aan zijn oudtestamentische volk op een voor hen begrijpelijke manier onderwijs. Met termen als tempel, reiniging, priester, offer waren ze vertrouwd. Daarom gebruikte de HERE die leermethode.

De organisatie Christenen voor Israël stelt dat er nog steeds voor Israël veel beloften gelden die de HERE destijds aan Abraham deed. Daar hoort volgens Christenen voor Israël het bezit van Kanaän bij. Daarom moet vandaag dat land één geheel blijven. Nooit mag daarvan een deel worden weggegeven. Dus ook niet aan de Palestijnen. Alleen Israël mag er zijn rechten op laten gelden, aldus de organisatie.

Nu begrijpt zij wel dat de Palestijnen ergens moeten blijven. De oplossing daarvoor vinden ze in Exod. 22:21: ‘Een vreemdeling zult u niet onderdrukken noch hem benauwen’. Dat houdt kort gezegd in, dat de Palestijnen wel binnen de grenzen mogen verkeren, maar alleen als vreemdelingen zonder grondbezit.

Hoewel dit de vaste overtuiging van Christenen Voor Israël is, zien ze de kans op een Palestijnse staat steeds dichterbij komen. Laat het dan gebeuren, zo zegt men: eens zal God daar zeker een eind aan maken. Men blijft volhouden: Israël is nog altijd Gods volk en heeft dus recht op het land dat eens aan Abraham werd toegezegd.

Maar zijn al deze conclusies ten aanzien van de Joden zo vreemd te noemen? Paulus zegt toch maar in Rom.11:26: ‘en zo zal gans Israël behouden worden’. Wat bedoelt hij daar dan mee?

Ook deze uitspraak van Paulus gelezen moet worden in het geheel waarin deze een plaats vindt. Paulus laat hier uitkomen dat Israël als zodanig de Messias als Zaligmaker heeft verworpen. Daaruit zouden de heidenen kunnen concluderen dat God zijn volk daarom zou hebben verstoten. Hierom begint hoofdstuk 11 direct met: ‘Volstrekt niet! Ik, Paulus, ben immers zelf een Israëliet, uit het nageslacht van Abraham’.

Evenals God zijn volk niet in zijn totaliteit liet ondergaan in de ballingschap maar opnieuw opriep om ware kinderen van Israël te zijn, doet Paulus hier uitkomen dat Gods belofte aan Abraham nooit is opgeheven. De getrouwen zullen blijven meetellen, zelfs zij alleen! De Messiasverachters worden van de lijst geschrapt. Zij horen er niet meer bij. Alleen wat overblijft telt. Zij alleen, dit over­blijfsel, geldt voor de HERE als het volk dat Hem voor ogen staat, zijn ‘gans Israël’.

Dit wordt heel duidelijk in Rom. 11:26. Ook hier wordt met nadruk gezegd dat niet alle Joden ongelovig zijn. De verharding is gedeel­telijk. Daarna stapt Paulus over naar de toekomst van de kerk. Die kerk zal bestaan uit trouw gebleven Joden en uit binnen gekomen heidenen. Hij zegt dat zo: ‘Eens bij Christus’ wederkomst zal er zijn de volheid van heidenen zoals God die volheid voor ogen staat’ ( niet alle heidenen dus). Tegelijkertijd zullen de eeuwen door Joden tot bekering komen. Ook niet allen, maar degenen die God tot zijn eigendom heeft gesteld. Een volheid! Met andere woorden gezegd: ‘gans Israël’. Deze twee volheden van heidenen en Joden tot één samengevoegd, mogen zijn: Het volk van Gods keuze. Zijn bruid.

Dus mag het hier gebruikte ‘gans Israël’ niet slaan op alle Joden stuk voor stuk om als grond te dienen voor de overtui­ging dat alle Joden steeds Gods bondsvolk mogen zijn. Wel is er tot Christus’ wederkomst voor heidenen maar ook voor Joden een genadige oproep tot bekering.

Veel volken uit de oudheid zijn verdwenen. Het Joodse volk niet, al wonen de meesten zelfs buiten de grenzen van Palestina. Toch kunnen we aannemen dat er tot de wederkomst van Christus Joden zullen blijven en als zodanig herkenbaar. Niet vanwege een oudtestamentische profetie maar vanwege bovenstaand betoog van Paulus dat er bij Christus’ wederkomst naast een volheid van heidenen een volheid van Joden zal zijn. Zou dit gezegde van Paulus zin hebben als er van het Joodse volk geen enkele herkenning meer zou zijn? Het komt mij voor dat dit wel een geoorloofde veronderstelling is.

De kerk, volk van God

Na de ballingschap worden bij de ‘tweede’ vernieuwde verkie­zing waarover geschreven werd, alleen zíj echt Israël genoemd die Gods wet in hun hart dragen en als vanzelfsprekend vol ver­wachting uitzien naar de komende Messias. Dat is het ware zaad van Abraham, de kinderen der belofte; het gelovige smaldeel. We noemen wat voorbeelden: Zacharias en Elisabeth. Van hen lezen we dat zij beiden rechtvaardig waren voor God en leefden naar alle geboden en eisen van de Here (Luk.1).

Ze droegen Gods wet in het hart. En uit Zacharia’s lofzang blijkt dat ze uitzagen naar het komend heil. Zo waren er ook Simeon en Hanna (Luk.2). En zo waren er meer. Johannes de doper heeft ook vrucht mogen zien op zijn prediking, een grote schare liet zich dopen. Door de Here Jezus waren mannen bereid hun beroep op te geven om Hem te volgen. Ze werden zijn discipelen. Ook vrouwen lieten zich dopen en vonden een taak. Het Joodse volk was getuige van Christus’ wonderen. ­Voor velen was dat slechts een sensatie, maar er waren er die in Jezus hun Heiland en Redder vonden. Terwijl we boven­dien in 1 Korintiërs 15:6 kunnen lezen dat Christus na zijn opstanding verscheen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk.

Van hieraf nemen we nu een stap naar de vergadering van ongeveer 120 personen, vergaderd in een bovenzaal, nadat de Heiland opgevaren was naar de hemel. Daar werd toen een plaatsvervanger voor Judas door de Here aangewezen (Hand. 1:12-26).

Laten we deze groep nu eens zien als de kerk op de grens van het oude naar het nieuwe verbond. Daarbij hebben we de vaste overtuiging dat zij de bovengenoemde gelovige Joden en die er nog meer waren, mede vertegenwoordigden. Dan noemen we ze in de bewoording van Paulus de eerstelingen ( Rom.11).

In Num. 15:19-21 lezen we dat de eerstelingen van het gerstemeel, in de vorm van een koek, als heffing aan de HERE gegeven moest worden. Zijn dan de eerstelingen heilig, dan ook het deeg, en is de wortel heilig dan ook de takken. Dat heilige deeg en deze heilige takken zijn het bovengenoemde gelovige Israël. Paulus snijdt dit onder­werp aan in een brief aan de gemeente te Rome die toch wel wat hoogmoedig neerzag op de Joden. Daarom schrijft hij vermanend: ‘Beroem u niet tegen de takken … niet u draagt de wortel, maar de wortel u’ ( Rom. 11:18).

Zo moest het de gelovige heidenen duidelijk worden dat zij door énting deel mochten uitmaken van de gemeente van christenjoden.

In die samenhang is de kerk de overgang van Oud naar Nieuw gepasseerd.

Daarom moeten we ook niet zeggen dat de kerk in de plaats van Israël is gekomen. De kerk is de voortzetting of de uit­breiding van het ware Israël dat Gods wet in het hart droeg en gelovig de Messias had aanvaard.

Voor we afronden vragen we nog even aandacht voor de uitdrukking ‘geestelijk Israël’ . Er zijn christenen die het gebruik van deze term een belediging vinden voor het Joodse volk dat in hun ogen nog bondsvolk is, Nee, wordt dan gezegd, zíj hebben recht op die naam en niet de kerk.

Hoewel de woorden ‘geestelijk Israël’ niet letterlijk terug te vinden zijn in de Bijbel is deze term toch wel op de Schrift gegrond. Neem bijvoorbeeld 1 Korintiërs 2:15 : ‘Maar de geestelijke mens beoordeelt alle dingen; zelf echter wordt hij door niemand beoordeeld’. Of Galaten 6:1: ‘Broeders, zelfs indien iemand op een over­treding betrapt wordt, helpt u, die geestelijk bent hem te­recht in een geest van zachtmoedigheid’.

1 Petrus 5: ‘… en laat uzelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis om een heilig priesterschap te vormen’.

Bovenstaande teksten geven dus aan dat we door genade geestelijke mensen zijn en samen een geestelijk volk. Genoemde critici brengen hiertegen in, dat we van ‘volk’ geen ‘Israël’ moeten maken.

Als reactie daarop wijzen we op Openbaring 7 te beginnen bij vers 4: ‘En ik, Johannes hoorde het getal van hen die verzegeld waren.’ En even verder: ‘…verzegeld uit alle stammen der kinderen Israëls’. Die stammen zijn met name genoemd. En het gaat hier duidelijk over de kerk. De mooie eenheid van de Bijbel komt ook nu weer uit. Want in plaats van alle stammen kan ook Israël ingevuld worden. Dus mag de aanduiding ‘geestelijk Israël’ gebruikt worden voor het volk dat ook de naam Kerk draagt.

Het kan pijn doen dat veel Joden aan Christus voorbijgaan. We weten echter dat daar in Palestina Messiasbelijdende Joden zijn die met ijver onder hun volksgenoten werken. Ook buiten de gren­zen van Palestina worden – God zij daarvoor gedankt – nog altijd Joden gevonden die Christus als hun Verlosser belijden.

De stichting Christian Witness to Israël is zich bijvoorbeeld zeer bewust van haar taak het evangelie aan het Joodse volk te ver­kondigen. Zending bedrijf je aan mensen die van niets weten. Maar samen met de Joden hebben we het Oude Testament, al ligt er, zoals de apostel Paulus in 2 Korintiërs 3 zegt, een bedekking over het hart bij de lezing van de boeken van het Oude Verbond, totdat men zich tot de Here bekeerd heeft; ( 2 Kor. 3:14-18). Daarom werd gekozen voor de naam ‘evangelieverkondiging’ en niet voor ‘zending’ onder joden.

Ons gebed mag daarbij niet ontbreken, niet voor hen. Ook niet voor de ‘wereld’.

Woord Vooraf
Inleiding
Hoofdstuk 1 - Kiezen
Hoofdstuk 2 - Verkiezing van het volk Israël
Hoofdstuk 3 - Verkiezing, verwerping, tweede verkiezing
Hoofdstuk 4 - Verkiezing en verbond
Enkele toevoegingen