De Decaloog
Bij de onrust over bepaalde zaken die in de Geref. Kerken heerst, hoort ook verschil van mening t.a.v. de invulling van het vierde gebod. Mening A: Vanuit de letterlijke tekst van het vierde gebod en vanuit het geheel van de Schrift is er voor de kerk van het N.T. een werkverbod voor de zondag. Mening B: Gods Geest heeft de Kerken zo ver gebracht dat zij de zondag als rustdag leerden waarderen en verdedigen. Bovenstaande zette mij aan, eens nauwkeuriger te gaan lezen wat hierover in de Bijbel te ontdekken valt. Ik ben mij er terdege van bewust dat ik dit doe als meelevend Kerklid, wetend dat ik geen wetenschappelijk deskundige ben. Daarom sta ik ook open voor opmerkingen van hen die de moeite genomen hebben mijn verhaal te lezen. J.W. v. D.
Wat gebeurde er nu in feite bij en op de Sinaï. Want dat is van groot belang bij de meningsvorming. Rom. 5:13 zegt: Er was al zonde in de wereld voordat de wet er was. Met deze wet moet bedoeld zijn de Decaloog die God vanaf de Sinaï aan zijn volk bekend maakte. Hoewel die wet vanaf de schepping gelding had. Maar als Paulus in Gal. 5:1 zegt dat Christus kwam om ons vrij te kopen van de wet opdat we in vrijheid zouden leven dan is de vraag: gaat het hier om dezelfde wet? Om daar achter te komen is er een belangrijk gegeven dat staat in Ga. 3:19. Deze later ingevoerde wet die ons van zonde bewust moest maken, en nu komt het, werd door engelen aan een bemiddelaar (Mozes) gegeven. Die laatste wet kan dus de Decaloog niet zijn. Want God heeft die zelf met eigen vinger op de twee stenen platen geschreven. Met die wet moet dus bedoeld zijn alles wat Mozes, na de gebeurtenissen rondom de Decaloog, verder daar op de Sinaï te verwerken kreeg. Heel veel dagen heeft dat in beslag genomen. Een wet die bestemd was om Israël dat nog in de kinderschoenen stond op te voeden. Bevend, bij het geluid van de ramshoorn omhuld met bliksem en donderslagen, had Gods volk vanaf een trillende Sinaï Gods Decaloog aangehoord. Maar zonder die andere wet die Mozes ontving van God, door de engelenbemiddeling, kon Gods wet hun harten niet raken. Deze leerschool zou hun zondebesef aanleren en hun leren dat alleen de komende Messias hen van de eeuwige dood kon redden. Duidelijk dus wat Paulus bedoelt als hij zegt: de wet is láter ingevoerd om Israël bewust te maken van de zonde in de tijd dat Christus – Messias nog moest komen. Hier volgt in grote lijnen wat Mozes op de berg heeft moeten opschrijven aan lesmateriaal.
Het begint in Exod. 20:22 en gaat door tot Exod. 31:17. Daarbij sluit aan wat te lezen is in Leviticus en aanvulling is op de reeds genoemde tabernakelbouw: allerlei offers. Dat gaat door tot hoofdstuk 7 dat dan ook als volgt eindigt: Tot zover de voorschriften…. die de HEER op de Sinaï aan Mozes heeft bekend gemaakt. Maar daarmee was de opdracht nog niet af. Hier volgen er meer: voorschriften t.a.v. reine en onreine dieren. Verder andere soorten van onreinheid. Ook een scala van voorschriften om, kort samengevat, door huidvraat aan Israël duidelijk te maken wat zondigen tegenover God en de naaste in alle diepte tot gevolg heeft en weggebannen hoort te zijn. Ook worden de grote feesten voorgeschreven en nog wel meer. En bij dit Bijbelgedeelte weer als besluit: Tot zover de geboden die de HEER op de Sinaï, bij monde van Mozes aan Israël heeft opgelegd. Later lees je dat Stefanus hierop terugkomt als hij zegt: Hij (Mozes) was het die, toen het volk in de woestijn bijeen was, als bemiddelaar optrad tussen onze voorouders en de engel die op de berg Sinaï tegen hem sprak. Hij was het die de levenbrengende woorden ontving om ze aan ons door te geven (Hand. 7:38). Herhalingen van bovenstaande zaken, soms met uitbreiding zijn te vinden in de boeken Numeri en Deuteronomium; daaraan gaan we voorbij. Bij heel de opsomming van die vele voorschriften is met wat inspanning, zo lijkt mij, de Decaloog in parafrase te ontdekken. Een kleine greep uit wat dan als bewijs daarvan zou kunnen dienen, bovendien beknopt weergegeven: Eerste gebod. Heel de tabernakeldienst met alles daaraan verbonden: offers, feesten, beloningen, straffen. Wie aan andere goden offert wordt gedood (Exod. 22:19). Laat de naam van andere goden niet over je lippen komen (23:13). Wél een stenen altaar, maar niet met een beitel bewerkt. Dan ontwijd je het! (Exod. 20:25), enz. Tweede gebod. Maak geen godenbeelden. Denk b.v. aan het “gouden kalf” met als gevolg de doodstraf, enz. Derde gebod. Wie zijn God vervloekt en de naam van de HEER lastert mooet ter dood gebracht worden door de voltallige gemeenschap door steniging (Lev. 24:15,16), enz. Vierde gebod. Wie de heilige sabbat schendt moet ter dood gebracht worden. En ieder die dan werkt moet uit de gemeenschap gestoten worden (Exod. 31:12-17). Op de sabbat geen enkele bezigheid verrichten (Lev. 23:3). Iedereen die dan werkt moet gedood worden. Zelfs geen vuur aansteken en hout sprokkelen (Exod. 35:2,3). Vijfde gebod. Wie zijn vader of moeder slaat zal zeker ter dood gebracht worden (Exod. 21:5). Vervloekt is eenieder die geen eerbied heeft voor zijn vader en moeder (Deut. 27:16). In dit gebod past ook: je mag de leiders van je volk niet vervloeken, enz. Zesde gebod. Wie een mens doodt, moet ter dood gebracht worden (Lev. 24:17). Wanneer twee mannen vechten en een vrouw krijgt daardoor een miskraam, dan moet een boete betaald worden die haar echtgenoot vaststelt. Bij ander letsel leven voor leven; oog voor oog; tand voor tand… een brandwond voor een brandwond, een kneuzing voor een kneuzing; een striem voor een striem (Exod. 21:23-25), enz. Zevende gebod. Wie overspel pleegt met een getrouwde vrouw moet gedood worden, evenals de vrouw (Lev. 20:10). Wie met een man het bed deelt als met een vrouw, begaat een gruweldaad; beiden moeten ter dood gebracht worden. Ze hebben de dood aan zichzelf te wijten (Lev. 20:19), enz. Achtste gebod. Beroof niemand en pers een ander niet af. Betaal een dagloner nog op dezelfde dat uit (Lev. 19:13). Wanneer men een put graaft en niet afdekt en er valt een rund of een ezel in, dan moet de eigenaar van de put de schade vergoeden (Exod. 21:33). En wie een dier uit andermans veestapel doodt, moet het vergoeden, een leven voor een leven (Lev. 24:18), enz. Negende gebod. Leg geen valse eed af als je bij Mijn naam zweert, want daarmee ontwijd je de naam van je God (Lev. 19:11). Onthoud je van lasterlijke aantijgingen. Maak geen gemene zaak met een misdadiger door iemand vals te beschuldigen… en als je in een rechtzaak getuigd, verdraai het recht dan niet door je naar de meerderheid te richten (Exod. 23:2,3), enz. Tiende gebod. Evenals de catechismus dit gebod samenvat, nu ook: Israël mag niet tegen Gods wetten en voorschriften ingaan en leef mijn bepalingen na (Lev. 19:19a), enz. In boven neergeschreven parafrase van de door God gesproken Decaloog hebben we telkens weer een “enzovoort” neergeschreven, omdat je bijna niet uitgekeken raakt op al die uiteenlopende wetten die God aanwendt om zijn Israël klaar te maken tot zondebesef. Zonde waaraan de eeuwige dood vast zit. De steeds terugkerende doodstraf op overtredingen waren daar dienstbaar aan. Niet dat die veroordeelden de eeuwige dood als vanzelf tegemoet gingen. Er was ruimte voor erkenning van schuld. Wél beeldde de steniging de eeuwige dood uit. Juist daarom werd het steeds terugkerende zien van het bloed bij al die ceremoniële handelingen een uitzien naar het bloed van de Messias als enig redmiddel. Daarom is het bloed alleen voor het altaar bestemd en voor de besprenkeling op het verzoendeksel op de Grote Verzoendag. Nu staat er in Lev. 19:18, wat ons heel bekend in de oren klinkt: Heb je naaste lief als jezelf. We horen dat bij de samenvatting van de Decaloog met als besluit: aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten (Matt. 22:37-40). Daarom, bij alles wat al ter sprake kwam van datgene dat Mozes door middel van de engelen op de Sinaï hoorde, moet nog gezegd dat je bij het lezen ervan zult ontdekken het grote aantal voorschriften en wetten waardoor Israël opgevoed werd tot liefdebetoon ook aan de naaste. Na Samuel als eerste, heeft Israël profeten ontvangen die op dit alles hebben voortgeborduurd. Tussendoor de vraag: heeft dit eeuwendurend onderwijs vrucht gedragen? Een paar bewijzen: a) In Joh. 1:46 horen we Filippus tegen Natanaël zeggen: Wij hebben Hem gevonden van wie Mozes in de wet geschreven heeft. b) Ook de Samaritaanse vrouw, die met haar volk nooit verder gekomen was dan de 5 boeken van Mozes, zei tegen de Heiland: Ik weet wel dat de Messias zal komen en Hij ons alles zal vertellen (Joh. 4:25). c) En Andreas knipperde niet met zijn ogen, met de offers in zijn geheugen, toen Johannes de Doper, wijzend naar Christus zei: Zie het Lam Gods (Joh. 1:35-41). d) Ook de psalmdichters, bijv. David, heeft de schoollessen begrepen. Hij zingt: Offers en gaven verlangt U niet, brand- en reinigingsoffers vraagt U niet, om daarop de komende Messias te laten zeggen: Hier ben Ik, over Mij is in de boekrol geschreven. Bij deze voorbeelden laten we het. Maar… Páulus moest hárdhándig tot eenzelfde overtuiging worden gebracht op de weg naar Damascus. Hij erkent dat aan de Filipenzen (3:5,6). Want hij dacht recht te doen aan de wet, met zijn wetsopvatting als van een Farizeeër, door de gemeente fanatiek te vervolgen. Aan het helen van de scheur (in het voorhangsel van de tempel), ontstaan op die Goede Vrijdag na de roep: het is volbracht! had hij toen vast graag meegewerkt. Maar daarna klinkt het als een jubel wat Paulus ons na zijn bekering laat horen: Gods Zoon gezonden om ons vrij te kopen van de wet. De leerschool met al die voorschriften aan handelingen, gebruiken, offers, het wel of niet rein zijn, die als een soort slavenjuk op de schouders drukte, had zijn tijd gehad. Die interimperiode kreeg zijn einde op de Pinksterdag met de uitstorting van de Heilige Geest. De wet, aan Mozes via engelen ter hand gesteld, was door Christus komst vervuld geworden. Dat gebeurde toen Hij ons vrijkocht van de vloek door voor ons te worden vervloekt. Daarvóór, toen Hij nog op aarde vertoefde, heeft Hij met nadruk gezegd: Denk niet dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen. Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen, maar om ze tot vervulling te brengen (Matt. 5:17). De gekomen Messias ging waarmaken wat Israël op de schouders had moeten meedragen als voorbereiding op zijn komst. Mét alles wat de profeten over Hem hadden geprofeteerd. In Zijn leven op aarde is Hij zelf ook trouw geweest door al die voorgeschreven wetten ‘in te vullen’; vanaf zijn besnijdenis tot de viering van het laatste Pascha. Maar na Golgotha en toen de Geest was uitgestort, was daar het nieuwe begin. Er was wel tijd nodig geweest die overstap te maken. Zelfs Petrus had het er moeilijk mee! En de besnijdenis inleveren voor de doop heeft Paulus hoofdbrekens gekost! Tot besluit. Óns kookboek ziet er heel wat gevariëerder uit dan dat welke de koks gebruikten om voor koning David een maaltijd op tafel te krijgen. En bij de koop van een broek of rok hoef je niet op het kaartje te kijken of misschien katoen met polyacryl is vermengd (Lev. 19:19). Voor eczeem niet naar de dominee om de kans te lopen niet naar de kerk te mogen (Lev. 13:45,46). Met dit aanloopje gaan we opnieuw naar de Sinaï. Heel die wet aan voorschriften voor die interimtijd, waarin naar de Verlosser werd uitgezien, werd verleden tijd. Wat wél duurzaam bleef was de Decaloog door God zelf geproclameerd en die de Wederkomst zal halen. Die stond nog als een paal boven water! Die wet blijft ons leven richting geven. Daaruit zullen we onze ellende blijven kennen en uit dank met graagte proberen ernaar te leven. Daarin heeft nog altijd de sabbat zijn vaste plaats. De entourage ervan uit die interimperiode is er van afgeveegd evenals van die negen andere geboden. De kern van die rustdag zal zijn, zoals wel is gezegd: van zes dagen beroepsarbeid, zeven dagen te mogen leven. Eén dag per week rust om zone Verbondsgod te dienen en versterkt te worden. De wereld moet het kunnen zien! Gods universele wet! Even terug naar de ballingschap. Jeremia mag Israël troosten met de belofte dat Jeruzalem herbouwd zal worden. God gaat het verbond vernieuwen. Jer. 31:33 zegt: Dit is het verbond dat Ik met Israël zal sluiten: Ik zal mijn Wet in hun binnenste leggen en in hun hart schrijven… want iedereen van groot tot klein kent Mij dan al. Een profetie a.h.w. op de drempel van de Nieuwe Bedeling. De kerk van het begin, die via Israël uitgegaan is naar alle volken. De vergadering van ware gelovigen, die al hun heil van Jezus Christus verwachten (Art. 27 NGB). In 3:16 profeteert Jeremia dat bij de terugkeer niemand meer over de ark van het verbond met de HEER zal spreken; men zal zelfs aan haar niet meer denken. Bij de terugkeer zijn veel tempelschatten weer meegekomen. Maar… de gouden ark is nooit meer gevonden. Dus de door God beschreven stenen eveneens. Het werd een waarmerk van Jeremia’s profetie: voortaan Gods wet in het hart! Bij het Bijbellezen al die vervulde wetten uit Mozes’ boeken maar overslaan? Integendeel. Art. 25 NGB belijdt dat we alle Bijbelboeken ontvangen als heilig en canoniek om ons geloof daarnaar te richten, daarop te gronden en daarmee te bevestigen.
J. Wiskerke – v. Dooren.