De Koran….ja, maar de Bijbel kan er ook wat van!
Een stem uit de wereld, die de God van de Bijbel niet erkent.
Ze weten vaak heel wat op te noemen. Wij plukken er een uit.
Eens kwam Mozes van God te horen dat de volken uit Palestina ( Kanaän) gedood moeten worden om plaats te maken voor het volk der Joden.
We pakken er de Bijbel bij. Daarin laat de HEER ze ons de ware toedracht weten.
Genesis 12- 15 vertelt over de omgang van de Heere met Abram. Uit zijn nageslacht zal eens voor Gods kinderen de Messias, de Verlosser komen. Daarvoor zal hij , Abram tot een volk uitgroeien, dat wonen zal in Kanaän. Een land dat God in zijn vrijmacht daarvoor had uitgekozen.
In Gen.15: 16 krijgt Abram te horen: pas na deze?2e generatie. Want dan hebben de Amorieten (verzamelnaam voor de daar wonende volken) zoveel misdaden begaan , dat de maat vol is.
Maar… die volken hebben toch Gods openbaringen niet ontvangen en het volk Israël wel!
God heeft toch de naam rechtvaardig te zijn. Dat gaat blijken; maar volgens Gods eigen plan. En dat is: via het levenspatroon van zijn kinderen uit die tijd. Zoals nu de nieuwtestamentische kerk dezelfde opdracht heeft tot Christus terugkomst. Zo moet dat getal vol worden.
Genesis 21: 22-23 is bewijs te vinden, waarnaar we op zoek zijn. De gebeurtenis hier beschreven.
Hier gaat het over een verbond sluiting tussen Abimelech en Abraham. Als u die geschiedenis leest dat ziet dat Abraham uit dank voor de HEER een tamarisk plant. Niet in zijn achtertuin. Maar in het openbaar en roept daar de naam van de HEER, de eeuwige God aan. Dat moet grote indruk gemaakt hebben op de omgeving. En vast aanleiding geworden voor reactie en gesprek.
Genesis 26. Een hoofdstuk waarin veel gebeurt. Nu is het Isaak ( vers 25) die een altaar bouwt en de naam van de HEER aanroept. Hij bleef daar zelfs een tijd wonen.
Dan is daar opnieuw een ontmoeting met Abimelech. Enigszins bang vraagt Isaak: Wat komt u hier doen? U bent me immers vijandig gezind? U hebt met och uit Gerar weggestuurd!
Dan komt het ontroerende antwoord: Laten we een verdrag sluiten. An als motief: De zegen van de HEER rust op u!
Al weer een bewijs dat de volken in Kanaan vruchten van geloof in God mochten ontdekken bij de mensen uit Abram voortgekomen zijn. Zo zijn ze niet vrij te pleiten, die oorspronkelijke bewoners.
Het vreselijke gebeuren van Sodom en Gomorra is toch ook niet in een uithoek gebeurd!!
Dat moet toch in verre omtrek tot nadenken hebben gebracht.
Door het heen en weer trekken van Abraham en nu ook van Isaak hebben de Kanaänieten kunnen leren dat er een God in de hemel is, die gediend wil worden. Voor hen was er op deze wijze ‘een heden der genade’. Het spreken van Rachab de hoer tegen de verspieders, eeuwen later, die ze op het dak verborgen had tussen de vlasstengels, getuigt eveneens van dat Gods daden tot ver in de omtrek opgemerkt worden. Zegt ze niet tegen de mannen: Ik weet dat de HERE u het land gegeven heeft en dat de schrik voor u op ons gevallen is en dat alle inwoners van het land voor u sidderen. Want wij hebben gehoord, dat de HERE de wateren van de Schelfzee voor uw ogen heeft doen opdrogen toen gij uittoog uit Egypte, en wat wij gedaan hebt aan de koningen der Amorieten aan de overzijde van de Jordaan, Sichon en Og, die gij met de ban geslagen hebt. Toen wij dat hoorden, versmolt ons hart en vanwege u bleef niemand meer enige moed over, want de HERE, uw God is een God in de hemel boven en op de aarde beneden. Jozua 2:9-11
Nu de maat vol is komt dan ook God met zijn rechtvaardig oordeel: Jozua krijgt de opdracht die om te zetten in de verovering van Kanaän. Dat is dus eeuwen later.
Een zware opdracht voor Gods volk. Maar…moeten ze niet hun vijand liefhebben? Nee, hier geldt: Zou ik niet haten die U haten?
Toch heeft Gods Vaderhart die zware opdracht minder moeilijk gemaakt.
Jozua 11: 20 zegt:
De HEER had namelijk alle volken ( daar) zo eigenzinnig gemaakt, dat ze hoed dan ook oorlog tegen Israël wilden voeren. Daarom hoefden de Israëlieten die volken niet te sparen ( zich verdedigend versloegen ze de vijand). Ja zo konden ze die volken uitroeien, zoals de HEER aan Mozes had opgedragen.