De schepping van de hemel

In het begin schiep God de hemel en de aarde. Gen. 1:1 In elke zondagse kerkdienst horen we dat een paar keer. Bij het begin, als we gaan staan en het votum aanhoren, klinkt: ,,Onze hulp is in de naam van de HERE, met als nadere aanduiding: die de hemel en de aarde gemaakt heeft.’’ Bij het aanhoren van de Tien Woorden: ,,Want in zes dagen heeft de HERE de hemel en de aarde gemaakt. En als we ons geloof belijden klinkt het zo: Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper van hemel en aarde.’‘ Dus moet de gemeente toch weten wat het inhoudt, dat ook de hemel geschapen is. Maar… weten we dat wel?

JWvD


Het is tegenwoordig ‘in’ dat we alles niet meer zo zeker weten! Het lijkt of de schepping van de hemel daar ook onder kan vallen.

Trouwens, de dichter van gezang 2, L.L. Bouwers, wist wat hij de gemeente liet zingen: ,,‘k Geloof in God de Vader, die uit niets geschapen heeft zijn hemelwoning.’’ Ook ik zing dat telkens met instemming, geleerd van Ps 115:15. Daar staat: ,,Moge de HERE u zegenen; Hij die hemel en aarde gemaakt heeft. De hemel is de hemel van de HEER’’ (Nieuwe Bijbelvertaling De aarde heeft Hij aan de mensen gegeven. (Denk ook aan o.a. Nehemia 9:6)

Toch gaan er andere stemmen op. In het boekje Genesis; Gaan in het spoor van het Oude Testament van Dr. J. Douma lees je: ,,Over de schepping van de hemel als de plaats van waaruit God zelf, of zijn engelen actief zijn wordt in Gen. 1 niet gesproken.’‘

Het gaat dus volgens Douma in Genesis 1 over de schepping van de aarde van het hemelgewelf met zon, maan en sterren. Kortom: alles wat wij waarnemen en wat met ons wonen op aarde te maken heeft. In weekblad De Reformatie zijn eerder een paar artikelen verschenen met dezelfde strekking.

Onopvallend heb ik wel eens geprobeerd erachter te komen hoe sommige dominees dachten over de betekenis van de geschapen hemel. Meestal geen rechtstreeks antwoord. Of: ‘Daar heb ik eigenlijk nooit bij stil gestaan’. Dit alles is al even geleden. Intussen heb ik geprobeerd de vraag beantwoord te krijgen in de kerkelijke pers. Zonder resultaat. En toch vind ik dat we moeten weten wat we in de kerkdienst horen en zingen. Uiteindelijk heb ik deze vraag opgestuurd naar ds. J.H. Velema voor zijn radiorubriek Vragen naar de weg. Met zijn toestemming laat ik zijn antwoord hier volgen:

Uit Vragen naar de weg, door ds. J.H. Velema

Wat is de hemel? (Gen. 1:1) Reeds lang ligt een vraag in m’n map, die ik eigenlijk wil behandelen en proberen te beantwoorden. Het is een vraag, die nu niet direct het geloofsleven raakt, maar wel het verstaan van de Bijbel zelf. En dan vanmorgen het eerste vers van de Bijbel! In den beginne schiep God de hemel en de aarde. Een trouwe luisteraarster schreef in een brief: ,,Steeds meer valt het mij op dat bij de schepping van de hemel niet Gods woonplaats bedoeld zou zijn, maar het uitspansel dat wij kunnen zien. Dus niet de hemel als woonplaats van God.’‘

Dat is een interessante vraag, waar je even goed over moet nadenken en waarbij je je afvraagt: Wat is nu ’t belang van deze vraag of, nog beter, van dit antwoord? Sommige mensen zeggen dan al gauw: de herschepping is belangrijker dan de schepping. Het gaat maar om de verlossing. Dat is zeker waar, maar er kan geen sprake zijn van herschepping zonder schepping. Nu zullen alle luisteraars ervan overtuigd zijn dat de Bijbel niet uitvoerig over de schepping schrijft. Inzonderheid de beschrijving van de schepping in Genesis 1 is kort, is bondig, adembenemend mooi, maar tegelijk ook veel vragen oproepend – vragen, die ik niet ga stellen in deze rubriek en nog minder beantwoorden.

Het treft me wel, als ik probeer iets over de gestelde vraag te zeggen, dat de Bijbel spreekt over de schepping als één geheel. Zo in het vierde gebod: ,,want in zes dagen heeft de Heere de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is’’. En onlangs trof het me bij de voorbereiding van een preek over het geopende boekje uit Openbaring 10, dat een engel zweert bij Dien, Die leeft in alle eeuwigheid, Die de hemel geschapen heeft en hetgeen daarin is en de aarde en hetgeen daarin is en de zee en hetgeen daarin is. Dat is wel heel uitvoerig en min of meer gedetailleerd gezegd. Maar als we zo’n tekst voor ogen houden, dan kan ik niet geloven dat met de hemel, in het eerste Bijbelvers genoemd, alleen het uitspansel of de sterrenhemel bedoeld zou zijn.

Nu kun je je afvragen: wat zit er achter zo’n gedachte? Het antwoord zal wel zijn: het Godsbegrip. We belijden zonder het te begrijpen! God is van eeuwigheid tot eeuwigheid. God is de Eeuwige, Die bestaat op Zichzelf. Men noemde dat in de dogmatiek de ‘aseitas’ van God. Men hoort daar in het persoonlijk voornaamwoord ‘se’ – zelf, en de ‘a’ betekent ‘alfa privans’. God bestaat uit Zichzelf, op Zichzelf en om Zichzelf. Men noemt dit ook wel de onafhankelijkheid van God. Hij is van niets afhankelijk en alles is van Hem afhankelijk. Hij is onafhankelijk in alles, in Zijn zijn, in Zijn deugden en zijn besluiten. Eer de bergen geboren waren en Gij aarde en wereld had voortgebracht, ja van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God. God laat Zich ook niet door mensenhanden dienen alsof Hij nog iets nodig had, daar Hij zelf aan allen leven en adem en alles geeft. Uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen.

Wie daar goed over nadenkt, gaat begrijpen hoe groot, hoe eeuwig God is. Deze God heeft de schepping niet nodig maar Hij heeft de hemel, de aarde en alle schepselen geschapen toen het Hem goeddacht. Moest God alles scheppen omdat Hij Zich een voorwerp van liefde creëren moest? Hij had de schepping niet nodig. De schepping is geen toeval, maar ook geen noodzaak.

Als we ons dat goed gaan indenken, dan krijgen we ook zicht op de schepping van hemel en aarde. God bestaat van eeuwigheid. Hij is alomtegenwoordig. Hij is de Almachtige, de Onzienlijke – maar dat houdt ook in dat Hij bestond voor Hij hemel en aarde schiep. Als we de hemel beperken tot het luchtgewelf, de sterrenhemel, dan gaan we er eigenlijk vanuit dat God voor Zichzelf al een woning, een hemel bereid had. Had God de hemel nodig als Zijn woning? Neen, beslist niet als we het voorgaande goed begrepen hebben. God is onafhankelijk. Hij heeft niets en niemand nodig. Daarom moeten we niet zeggen: de hemel in het eerste vers is het hemelgewelf, want dan gaan we er bewust of onbewust van uit dat God een woning voor Zichzelf nodig had. Dat heeft Hij niet. Daarom verstaan we onder de hemel meer dan de sterrenhemel, maar de woning van God, die Hijzelf niet nodig had, maar die een woonplaats werd van engelen van van de gezaligden. Het zou tekortdoen aan Gods scheppingsmacht en bedoeling als we de schepping van de hemel zouden beperken. Daar is geen enkele grond voor in de Bijbel, die op allerlei plaatsen heel ongekunsteld spreekt over dat grote scheppingswerk van God: de hemel en al wat daarin is.

Natuurlijk kunnen er vele vragen worden gesteld. In Genesis 3 lezen we van zondeval – de slang, instrument van de duivel en dat is een geschapen engel. Maar wanneer zijn dan de engelen geschapen? Toch blijkbaar voor Hij de mens schiep. In Job 38 bezingt de dichter de almacht van de Schepper, waarbij de kleine mens in het niet zinkt. God vraagt: waar waart gij toen Ik de aarde grondde; waarop zijn haar grondvesten nedergezonken of wie heeft haar hoeksteen gelegd – toen de morgensterren tezamen vrolijk zongen en al de kinderen Gods juichten. Morgensterren en kinderen Gods zijn engelen. Zijn ze geschapen iets voor de schepping van hemel en aarde of tegelijk daarmee? De Schrift geeft ons daarover geen inlichtingen.

Wij behoeven dat blijkbaar niet te weten. Het is ons voldoende te weten dat er een nauw verband is tussen de hemel en de engelen. Ze behoren tot de Gods schepping. En als zodanig vallen ze mede onder die proclamerende mededeling! In den beginne schiep God de hemel en de aarde – de hemel en al wat daar in is; ook de engelen, die Zijn dienaren zijn en Hem de lof en eer toebrengen, waar Hij eeuwig recht op heeft.

Uit het tot dusver gezegde is duidelijk dat hemel en aarde veelal samen genoemd worden. Ze zijn Gods scheppingswerk. God was er voor de schepping van hemel en aarde. Tegelijk is duidelijk dat de zonde de hele schepping heeft aangetast en overal is doorgedrongen. Bijzonder treffend is dan ook altijd weer dat het verzoeningswerk van de Heere Jezus Christus hemel en aarde betreft. In Kolossenzen 1:20 lezen we: ,,dat het des Vaders welbehagen geweest is dat Hij, Christus, door Hem vrede gemaakt hebbende door het bloed Zijns kruises alle dingen verzoenen zou tot Zichzelf, hetzij de dingen, die op de aarde, hetzij de dingen, die in de hemelen zijn’’.

Een andere luisteraarster stuurde daarover een vraag in: moet er in de hemel dan ook verzoening plaatsvinden? Het gaat in deze tekst, trouwens in heel dit hoofdstuk en feitelijk de hele brief om de kosmische betekenis van Christus. Een bekwaam N.T.-icus schreef daarover: ,,We moeten in het bijzonder denken aan de macht die de geestenwereld zich over de van God afgevallen mensenwereld heeft verschaft en de wanverhouding waarin de wereld daardoor tegenover God is gekomen. Door het verzoeningswerk van Christus wordt het goddelijk regiment over alles hersteld. Aan de machten, die zich tegenover God gesteld hadden, is hun zeggenschap ontnomen en die zijn door Christus aan God onderworpen. Mooi is door dezelfde exegeet geschreven: het gaat dus om de eschatologische pacificatie. Zo komt er vrede, waarover deze tekst ook spreekt. En vrede is de alomvattende heilsgave van de eindtijd; de toestand van sjaloom die God weer tot onbeperkte heerschappij zal brengen. Het is de vrede, die zal heersen wanneer de God des vredes de satan welhaast zal verpletteren onder de voeten van zijn volk. Alle Gode vijandige machten zijn verslagen. Pacificatie alom, het geheel van Gods schepping, hemel en aarde omvattend.

Zo heb ik vanmorgen twee vragen beantwoord – vragen, die velen zich waarschijnlijk nooit hebben gesteld; vragen die ook niet direct ons persoonlijk geloof en heil raken, maar toch ook vragen, die ons confronteren met de grootheid en almacht van onze God; ook met Zijn heilsplan dat door Hem vervuld wordt op Zijn tijd. En als we daarover nadenken moeten we komen tot de belijdenis: hoe groot zijt Gij. Groot in het werk van de schepping en herschepping. Groot in Uw macht en groot in Uw liefde. Wie kan Uw wijs beleid doorgronden?

Het moet ons altijd weer treffen dat het niet gaat om de zaligheid van mens alleen. Neen, Gods werk is universeel. In dat opzicht is het eerste vers van de Bijbel koersbepalend – het gaat om hemel en aarde. God zorgt voor de bewoners van hemel en aarde. Hij weet wat er zal gebeuren; welke machten en krachten zich tegen Hem zullen verzetten. Maar Hij regeert en triumfeert over alles en allen. En als Hij de hemel en aarde geschapen heeft, dan gaat Zijn verlossingsplan ook over hemel en aarde. Wat een rijke harmonie is er zo op te merken in Gods wijze van handelen. Het is een schone eenheid. Hoe is Hij onze lof en prijs meer dan waard. Prachtig wordt dat uitgedrukt in Psalm 69: Gij hemel, aard’ en zee vermeld Gods lof; laat al wat leeft Zijn trouw en goedheid prijzen.