Kan ik dat nu nog zingen?
Wat heeft onze hemelse Vader zich er veel aan gelegen laten liggen zijn volk de eeuwen door psalmen te laten zingen tot zijn eer, tot grote troost, tot opbouw van de gemeente en tot heilige saamhorigheid! Het voortouw ervan werd door de Here zelf in Davids handen gelegd. Uitvoerig staat dit alles in de Bijbel beschreven. Zijn poëtische gaven zouden in psalmen dienen tot opluistering van de dienst aan Hem. Maar zij spoorden ook anderen aan tot dichten te komen. Al werden vóór David ook al liederen geïnspireerd. Langzamerhand heeft het psalter de door God gewilde volledigheid bereikt.
Een schat die wij als erfenis hebben gekregen en die we al zingende ons nageslacht doorgeven. Maar, nu komen hier en daar vraagtekens op. Kunnen al die oudtestamentische liederen vandaag de dag nog wel gezongen worden?
JWvD
Met heel wat liederen hebben we geen enkele moeite. We noemen er een paar:
Psalm 68:8: ,,Geloofd zij God met diep ontzag …’‘
Ook geen moeite geeft Psalm 116:1: ,,God heb ik lief / want die getrouwe Heer hoort naar mijn stem …’‘
En met Psalm 15 vragen we met heel ons hart: ,,Heer, wie mag wonen in uw tent …?’‘
Hoe graag geven we bij een herdenking ook niet op Psalm 150: ,,Looft de Heer uw God alom …’‘
Het gaat ons nu echter om psalmen die wat moeizamer tot klinken komen.
Neem Psalm 65:6: ,,U kroont het jaar, Heer, met uw zegen, de steppe druipt van vet. / De heuvels juichen allerwegen, waar U uw voet ook zet. / Met vee bekleedt U al de weiden, met graan tooit zich het dal, / hun lied weerklinkt van alle zijden, hun jubel overal.’’ Zet daartegenover nu eens de misoogst bij de broeder die geen biddag overslaat. Of denk aan de hongersnoden in de arme landen, waaronder ook kinderen van de Here te lijden hebben.
Hier volgt een andere psalm met een overvloed aan zegeningen: Psalm 128:2: ,,Zie, hoe uw vrouw mag bloeien, een wijnstok, groen en fris. / En als olijven groeien, / uw zonen rond uw dis. / Zo zal de HERE geven / de man die voor Hem buigt, een rijk gezegend leven, / dat van zijn gunst getuigt.’‘
Direct er ook maar achteraan: Psalm 113:3b: ,,Hij zegent die onvruchtbaar scheen, / met bloei van kind’ren om haar heen.’’ Zing als gelovig echtpaar zulke psalmen maar met droge ogen, als er zich maar steeds geen kindje meldt. Of als je als alleenstaande naar een gezin verlangt.
In ditzelfde genre een ander voorbeeld. Psalm 41:1: ,,Heil hem die den geringe helpt in nood, / hem helpt in nood de Heer. / De Heer bewaart zijn leven voor de dood, / herstelt hem in zijn eer.’’ Plaats deze psalm nu eens naast de foto’s van gefusilleerden die in de laatste oorlog joden of andere onderduikers geholpen hebben. Zij zijn door de Here toch maar niet bewaard voor de dood.
Vervolgens is er een overvloed aan psalmen die overwinningen bezingen op de vijand. Vijanden van hen die in ’s HEREN wegen wandelen. Zegt bijvoorbeeld Psalm 91:4 niet: ,,Al vallen duizend aan uw zij en nogmaals duizendtallen, / u blijft van ramp en onheil vrij, / ’t zal u niet overvallen. / U ziet slechts de vergelding aan, / Het loon de goddelozen. / Want U, Heer, doet mij veilig gaan, / U hoedt mij voor de bozen. Hoe moet dat klinken in de oren van veel van Gods kinderen die zuchten onder vijandige heersers?!
Wat moeten we aan met de psalmen?
We komen er alleen uit als we ons verdiepen in de Schrift. Kijk eens naar Deuteronomium 7: 12-16. In hoofdstuk 28 wordt het herhaald. Het is een gedeelte uit de toespraak van Mozes, die hij gehouden heeft voor het volk toen het op het punt stond het beloofde Land Kanaän binnen te trekken: ,,Het zal geschieden, omdat gij aan deze verordeningen gehoor geeft: en ze naarstig onderhoudt. dat de HERE, uw God, jegens u het verbond en goedertierenheid zal bevestigen, die Hij dan uw vaderen met een eed bekrachtigd heeft: Hij zal u liefhebben, zegenen en talrijk maken; Hij zal zegenen de vrucht van uw schoot en de vrucht van uw bodem, uw koren, most en olie, de worp van uw runderen en de dracht van uw kleinvee, in het land, waarvan Hij uw vaderen gezworen heeft, dat Hij het u geven zou. Gezegend zult gij zijn boven alle volken; er zal geen onvruchtbare zijn zijn onder uw mannen of vrouwen, noch onder uw vee. De HERE zal alle ziekten van u afwenden, en geen van de boze kwalen van Egypte, die gij kent, zal Hij u opleggen, maar Hij zal die brengen over allen die u haten. Gij zult alle volken die de HERE, uw God, u geven zal, verslinden; gij zult hen niet ontzien en hun goden niet dienen, want dat zou u tot een valstrik worden.’‘
Al lijken ons deze beloften te mooi om waar te zijn, toch heeft de HERE gemeend wat Hij zei. Met dit volk ging Hij de weg van het verbond dat Hij met Abraham, Isaak en Jakob gesloten had. Het verbond dat de verlossing in zich sloot via de weg van de komende Messias, terwijl die gezegende weg ook begaanbaar zou blijken voor al de geslachten van de aarde. Die lange en heerlijke weg heeft de HERE stap voor stap bekend gemaakt. Israel zat als het ware in de onderbouw van Gods leerschool; ze stonden nog in de kinderschoenen
Afbeeldingen (denk aan de tabernakel en de tempeldienst) hoorden daarbij bij deze leerschool. En evenals kinderen soms met een beloning en een andere keer door een bestraffing gehoorzaamheid moeten leren, zo voedde de HERE zijn geliefde volk Israël op. Aan de zegeningen mochten ze aflezen op de goede weg te zijn. Moest God toornen vanwege het nalopen van andere goden, of om andere schandelijke wegen, dan waren er zijn straffen als opvoedingsmaatregel. Israël kon dan op z’n vingers narekenen dat het op de verkeerde weg was, die zonder bekering zou uitlopen op de eeuwige dood.
Natuurlijk was ook toen voor Israel het leven met de HERE niet altijd gemakkelijk. Op hen kwamen ook verzoekingen af. Asaf zingt daarvan in psalm 73. Hij kan intens afgunstig worden op goddelozen. Hiermee zijn bedoeld mensen die niet malen om Gods verbond en wil. Bij hen ziet de dichter wel allemaal voorspoed, terwijl zijn eigen weg in het houden van Gods geboden hem zo zwaar valt: ,,Zo zwaar te dragen was mijn leed, dat ik welhaast gewankeld had en bijna uitgleed op mijn pad.’’ De dichter komt pas weer in evenwicht als hij het heiligdom binnengaat en op hun einde let.
Hoewel dus voor Gods volk een gehoorzame levenshouding dikwijls moeilijke was, mocht men voor ogen houden: als men de HERE liefhad en diende, werd het aardse Kanaän als een soort lustoord, waar het goed toeven was onder de vijgeboom en de wijnstok; waar kinderen rondom de tafel zaten; waar landouwen bekleed waren met kudden en de dalen getooid met koren; waar gejubeld en gezongen werd, en dat, terwijl grijsaards in hun midden waren.
Zo’n aards Kanaän deed hun, hoe onvolmaakt ook het hemels Kanaan voor ogen stellen. En nu wij! Al kijken wij met nieuwtestamentische ogen, wij zullen evenals het oude Israël ervan doordrongen zijn dat er alleen zegen te verwachten is als wij de Here van harte liefhebben en met heel ons hart dienen.
Dat blijft voor ons een onmisbare school! Daarom zijn die tastbare zegeningen van destijds van grote betekenis voor vandaag. Wij moeten ze wel vertalen, omdat na Christus de nieuwe bedeling gekomen is. Zo blijft het zingen, ook van dit soort psalmen, een bemoediging op weg naar het hemelse Kanaän. Bij de voortduur proeven wij er Gods grote liefde in. Werd toen een lang leven beloofd, dan vertalen we dat naar het eeuwige leven dat hier op aarde immers al begint. Zo luisteren we toch ook ’s zondags als de Wet gelezen wordt: ,,Eer uw vader en uw moeder; opdat uw dagen verlengd worden in het land dat de HERE uw God u geven zal.’’ Hier wordt niet Nederland bedoeld, maar het hemels Kanaän voor wie gehoorzaamheid betracht.
Zingen we een andere van de hierboven genoemde ‘moeilijke’ psalmen, dan zien we nu de rijke oogsten uit het Oude Testament in heerlijk perspectief: als een aansporing ons dagelijks werk te verrichten als medearbeiders van God. Ook als allerlei teleurstellingen op ons afkomen: arbeidsongeschiktheid, werkloosheid, of als boerenbedrijven vanwege varkenspest naar een kippenfokkerij moeten overstappen. Ondanks dat alles weten we van Gods vaste plan met deze wereld, waarin onze arbeid ook een plaats mag hebben.
En kregen biddende, gelovige echtparen destijds kinderen, dan mogen teleurgestelde echtparen van nu weten, dat ze toch vruchtbaar mogen zijn in Gods huisgezin. Ze kunnen het van Paulus leren. Hij noemt Timoteus zijn geliefd kind (2 Tim.1:2) en van Onesimus verklaart hij, dat hij hem in zijn gevangenschap verwekt heeft (Filemom : 1 c). Van Jesaja hebben we al mogen horen in zijn spreken over Sions heerlijke toekomst (56:3-5): ,,Laat de ontmande niet zeggen: zie, ik ben een dorre boom. Want zo zegt de Here van de ontmanden, die mijn sabbatten onderhouden en verkiezen wat Mij behaagt en vasthouden aan mijn verbond: Ik geef hun in mijn huis en binnen mijn muren een gedenkteken en een naam, beter dan zonen en dochters.’‘
Dan zien vervolgde christenen hun vijanden niet aan hun zijde vallen (Ps. 91:4). Integendeel, ramp, onheil en soms de dood treft hunzelf, maar net als Stefanus zien zij de hemelen geopend en de Zoon des mensen, staande ter rechterhand Gods. Dan kan toch klinken: ,,Want U, Heer, doet mij veilig gaan, U hoedt mij voor de bozen.’‘
Is er eigenlijk in de grond der zaak wel iets veranderd? De Heiland zegt immers in Marcus 11:24: ‘Daarom zeg Ik u, al wat gij bidt en begeert, gelooft dat gij het hebt ontvangen en het zal u geschieden’. Dus weer eenzelfde stroom aan zegeningen! Het is echt waar! Een gelovig biddend kind krijgt alles van de Here wat hij nodig heeft om zijn taak op aarde te vervullen en om het hemels Kanaän binnen te kunnen gaan.
We zingen met Psalm 25: ,,Het door God beloofde land erven ook zijn nageslachten.’’ In die zin geeft de Here voorspoed. Echter in tegenstelling tot het Oude Testament gaat in deze bedeling het tegenovergestelde eerder plaatsvinden, Zegt 2 Timoteüs 3:12 niet: ,,Trouwens, allen die in Christus Jezus godvruchtig willen leven, zullen vervolgd worden.’’ Of zie wat in Romeinen 8:36 staat: ,,Om uwentwil worden wij de ganse dag gedood. Indien zij Mij vervolgd hebben, zij zullen ook u vervolgen’’ (vgl. Joh. 15:20).
Wel mogen we erop rekenen dat ook nu zal blijken, dat Gods wet het enige kleed is dat deze wereld past. We mogen ondanks vervolgingen toch verwachten dat er een of andere vorm van te constateren zegen zal zijn op gehoorzaamheid aan God.
We gaan nog even terug. Moeten we dan maar niet meer bidden om gezondheid, gezinsuitbreiding, zegen op arbeid, een geslaagde oogst en nog wel meer? Toch wel! Onze Hemelse Vader wil dat graag horen. Paulus geeft daar wel uitleg bij. Hij schrijft: ,,Weest in geen ding bezorgd, maar laten bij alles uw wensen door gebed en smeking met dankzegging bekend worden bij God.’’ Dus blijven bidden! Maar hij zegt er wel wat achteraan en wij zeggen het met deze woorden: ‘Gaat het anders dan u vraagt, dan komt er toch de vrede van God in uw leven en zullen kwade gedachten ten aanzien van Christus uit uw hart gebannen blijven’ (Fil. 4:6,7).
Aantekeningen:
1. Door de keuze tot bespreking van boven genoemde psalemn kwam de nadruk sterk op de ‘zegeningen’ te liggen. Het is echter dikwijls misgegaan met het volk van God! De wegvoeringen in ballingschap door Assyrië en Babel tonen aan dat ‘Het Einde’ nooit zou zijn gehaald als de Messias de gehoorzaamheid niet had volbracht.
2. De gelovige vrouwen Hanna en Elisabet moesten wel heel lang op een kind wachten, maar daarmee heeft de HERE een speciale bedoeling gehad.
3. De gelovige Job moest wel zwaar lijden. Maar dat moest dienen om Satan op zijn nummer te zetten met zijn tartende uitspraak, dat God alleen maar geliefd wordt als Hij verwent met rijkdom en voorspoed. Overigens was Job waarschijnlijk een tijdgenoot van Abram, maar we lezen niet dat hij hoorde tot het verbond dat God speciaal met Abram gesloten had.