Over de schepping

Preek 2: Genesis 1: 3,4,5

(Uit de prekenbundel Brood voor Gods Volk, gehouden op nieuwjaarsmorgen)

Lezen: Exodus 31:12-17 Tekst: Genesis 1:3,4,5

Zingen: Psalm 19:1,2 Psalm 121:1 Psalm 92:1, 2, 3 Psalm 92:7 Psalm 145:1,3

En God zeide: Er zij licht; en er was licht. En God zag, dat het licht goed was, en God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis. En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de eerste dag. Genesis 1 : 3, 4, 5

Geliefden,

Wij mogen al onze diensten beginnen met de afhankelijke en ootmoedige erkenning: Onze hulp is in de naam des HEREN, die hemel en aarde gemaakt heeft. Van Hem, die in het begin het groot heelal heeft voortgebracht, is onze hulp. In Hem alleen is onze kracht. Van Zijn macht verwachten we de inlossing van al de heerlijke beloften, die Hij ons heeft gedaan.

En de grootheid van Zijn macht weten wij gedemonstreerd in de schepping.

‘k Sla de ogen naar het gebergte heen; vanwaar zal mijn hulp komen? Mijn hulp is van de HERE, die hemel en aarde gemaakt heeft.

Wanneer we dat zó uitspreken aan het begin van iedere dienst, dan zeggen we eigenlijk amen op het eerste vers van de Bijbel.

Dáár staat het evangelie waarmee iedere kerkdienst begint, Genesis 1:1.

In den beginne schiep God de hemel en de aarde. Dáár begon alles mee.

U moet er op letten dat Genesis 1:1 als het ware een inleiding is op de rest van het hoofdstuk.

U mag het ook een opschrift noemen, dat mede al de gebeurtenissen van de zes scheppingsdagen omspant. Want juist in die zes dagen maakt de HERE Zijn scheppingswerk af. Of zoals het in een terugblik op het zesdaagse werk aan het begin van hoofdstuk 2 heet: Alzo werden voltooid de hemel en de aarde en al hun heir. Heel dat zesdaagse werk van de HERE is dus reeds begrepen in die eerste sterke verklaring uit Genesis 1 : 1. Hij schiep de hemel en aarde, kant-en-klaar met licht en met land, met plant en met dier, met wolken en met zeeën en met de mens. Hier wordt uitgeroepen de machtige proclamatie: Dit was het begin, dat God een begin gaf aan de wereld, waarin u nu staat, leeft en werkt. En van dit begin doet u belijdenis wanneer gezegd wordt: Onze hulp is in de naam des HEREN, die hemel en aarde gemaakt heeft.

Maar de kerkdienst gaat verder. U hoort ook de wet van de HERE, zes dagen arbeid, één dag speciaal voor de HERE. En u hoort dat deze week rust op de scheppingsweek van God aan het begin. Want in zes dagen heeft de HERE de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is en Hij rustte op de zevende dag. Hoor, daar wordt de schepping even concreet gemaakt als in Genesis 1:1. In zes dagen maakte de HERE het gans heelal, dáárom zult ge zes dagen arbeiden. Gods scheppings­week wordt gevolgd door de vele weken van ons leven.

Wie daar bij stilstaat, wordt zeer vertroost. Onze dagen met hun wel en wee, met hun blijde en droeve dingen, ontgaan niet aan het oog van onze God. In Zijn scheppingsweek gaf Hij het aanzijn aan het begin onzer dagen en zo gaf Hij de stoot tot onze dagen. Als onze almachtige Vader baande Hij voor onze dagen en weken de weg. Hij werkte een week, opdat wij in onze weken op Hèm zouden zien en in Hem zouden rusten. Gij behoeft, kinderen van deze Vader, niet alleen te zijn, in uw gaan, ging Hij u Voor.

Hij werkte almachtig, om u in uw werken nabij te zijn. Hij rustte van Zijn werken, om u in Hem te laten rusten. Zo mag ik u verkondigen:

De dagen uwer jaren getuigen van:

1.Gods zorg;

2.Gods koningschap;

3.Gods einddoel.

1.De dagen onzer jaren getuigen van Gods zorg.

Het boek Genesis, de Heilige Schrift dus, begint, zo zeiden we al, met een proclamatie van Gods Koninklijke Hoogheid als voortbrenger van het wijde heelal, van de hemel en de aarde. God schiep; dáár begon het mee. Het bracht de aanvang van alles en iedereen.

De Schrift reserveert scheppen voor de verrassende wonder-werken van God. Als David Psalm 51 dicht dan luidt het: Schep mij een rein hart. David kon zichzelf geen rein hart geven, een ander mens al evenmin. Alleen de HERE kon David ver­anderen. Een wonderwerk waarom de dichter van Psalm 51 bidt, waarom wij óók zullen bidden. Welnu, even wonderlijk, even machtig en nieuw was de komst van hemel en aarde. Dit heelal was iets nieuws, iets verrassends, dat voordien niet bestond.

Eerst was er niets buiten God, de Schepper, toen maakte Hij de aarde die we kennen met al haar volheid; toen maakte Hij de hemel waarvan we weten, dat deze tot troonzaal dient voor God en tot woonplaats voor Zijn heilige engelen. Dit alles werd in het begin volbracht. In vers twee geeft Hij ons een blik op de aarde op een ogenblik, dat de scheppingsarbeid wèl was aangevangen, maar nog lang niet was voltooid. Noem het een ciose-up, als u weet wat dat betekent. Een film kan ons eerst een groot landschap laten overzien. Dan volgt ineens een opname van dichtbij. Wat gebeurt er in dat ene huis? Die opname nu van dichtbij, dat is een close-up. Zulk een kunstzinnige greep doet ook het betrouwbaar verhaal van het eerste hoofdstuk van de Bijbel.

Bij het slot van vers 1 staan we eigenlijk al aan het einde van de schepping; God schiep de hemel en de aarde, die we nu kennen. Maar nu wordt het verhaal ‘teruggedraaid’ en het brengt ons de toestand van de aarde, toen zij nog niet compleet was klaargemaakt; toen God nog volop met Zijn scheppingsarbeid doende was. Er bestond nog geen zee en geen land, want over alles strekte zich een vloed uit. Ook was er geen plant, geen dier en geen mens. Die konden er ook nog niet leven omdat de gehele aarde bedekt was met het water van de oervloed en omdat een ondoordringbare duisternis de wereldoceaan bedekte.

En God zeide: Er zij licht!

Door het Goddelijk machtswoord flitste toen het licht op in de dichte donkerte, waarin de aarde was ingepakt. Voor het eerst straalde het helle daglicht en het verzwolg in een oogwenk de diepe duisternis van weleer.

En God zeide: Er zij licht; en er wàs licht.

Waarom begint de Schrift juist hier inzicht te geven in enkele details van Gods bewonderenswaardige arbeid, zo kunt u vragen. Op deze vraag is maar één antwoord mogelijk. De wording van het licht wordt afzonderlijk verhaald, opdat u Gods Vaderzorg zou opmerken. Denkt u zich eens in, dat u een dagboek van uw moeder zou vinden, waarin zij had neergeschreven, hóe zij alles in gereedheid had gebracht, lang geleden, met het oog op uw geboorte. Hoe zij de wieg had klaargemaakt als een veilig en beschut nestje voor het nieuwe mensje, dat straks zou geboren worden. Zou u met zo’n dagboek niet onzegbaar blij zijn?

Welnu, met groter zorgzaamheid heeft uw Vader de aarde voor u toebereid, 0 mens, wie u ook bent. Wat had u kunnen doen op een aarde, die permanent in het duister was gehuld? Zulk een aarde kan u niet gastvrij ontvangen. Een aarde zonder licht geeft aan mensenogen niets te onderscheiden en zou mensenhanden werkeloos laten.

Een altoos donkere aarde betekende voor God geen belemme­ring. Want Psalm 139 zingt: zelfs de duisternis verbergt niets voor u, maar de nacht licht als de dag, de duisternis is als het licht (vs. 12).

De mens echter behoeft het licht voor al zijn wegen en werken. En God geeft het hem van de schepping der wereld aan. Zoals Hij ook de zon, het werk van de vierde dag, laat schijnen over bozen en goeden en zoals Hij vruchtbare regens geeft, opdat de gehele wereld gespijzigd wordt.

Met het licht op de eerste scheppingsdag ontspringt de stroom van weldaden, die God wijd en zijd naar velen laat uitvloeien. En telkens als het licht bij elke nieuwe dag gaat schijnen, onthult het de vele weldaden, die de HERE links en rechts uitdeelt. De Vader van het licht maakt in het licht van elke dageraad zijn gunsten zichtbaar.

Welk volk moet daarvoor gevoeliger zijn dan het volk dat Gods koningschap in Christus erkent, dat werkelijk vrede ontvangt met de Vader in Christus? Niemand komt tot de Vader dan door de Vredemaker Jezus Christus. Daarom zal juist, wie de Christus belijdt als de Verlosser van zijn leven, de Vader leren prijzen. Neen, bij u is geen morgenziekte op zijn plaats. Want, het is goed de HERE te loven. Uw naam psalm te zingen, o Allerhoogste, in de morgenstond uw goedertierenheid te ver­kondigen.

In ons kerkboek staan achterin een aantal formuliergebeden.

Ook een morgengebed: Geef ons, dat wij deze dag … mogen besteden tot alle gerechtigheid en heiligheid en dat bij al wat wij ter hand nemen, onze ogen altijd uitzien om Uw eer te verbreiden, zó, dat wij alle voorspoed op ons voornemen van Uw milde hand alleen ver­wachten.

Gemeente, wees zo gezind, wanneer het nieuwe licht van een nieuwe dag u laat ontwaken en u laat uittrekken tot het werk.

2.De dagen onzer jaren getuigen in de tweede plaats van Gods koningschap.

En God zag dat het licht goed was en God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis. Nadat God het licht heeft laten schijnen, heeft Hij het goedgekeurd. Hij had behagen in Zijn eigen werk. En Hij verblijdde Zich in het prachtige resultaat daar­van. Het licht bleek goed met het oog op het doel, dat de HERE Zich van meet af aan had gesteld. Met het oog op de ogen, speciaal van de mens, die nog komen moest en wel in het bijzonder op de ogen van Zijn volk, dat Hij in Christus zou vergaderen. Want nu zouden de mensen straks Zijn goddelijke eer en heerlijkheid kunnen opmerken in al de werken van Zijn handen. Op de bergen, in de dalen. Op de eilanden, aan de schrijfbureaus en in de fabrieken. Om Hem, de grote en enige Koning te prijzen door woord en daad.

De zorg van God voor de mens is werkelijk Koninklijke zorg. Hii zoekt in het licht voor de mens Zijn eigen eer en grootheId. Vandaar dat opzettelijk elke gedachte geweerd wordt alsof het licht ná de schepping een zelfstandig of neutraal bestaan ont­vangt, los van Hem, de Koning der ere. Want we lezen, dat God Zich in Zijn schepping niet beperkt heeft tot het machtswoord waardoor het licht geboren werd. Hij heeft nog een tweede maal bet woord genomen. Om dit te ontdekken keren we ons weer tot de tekst.

Hij schiep het licht als iets nieuws. Hij dreef echter de duisternis niet weg uit de geschiedenis, maar gaf aan haar een eigen plaats. Hij scheidde namelijk het licht en het donker. Hij legde ze uiteen in de tijd, zodat op de oorspronkelijke duisternis het nieuw geschapen licht volgde en na de lichtperiode weer die van de duisternis zou intreden. Zo zou het voortaan wezen: licht, donker, licht, donker, in een ritmische opeenvolging, door de Koning op gang gebracht.

Nu, daarna lezen we, dat God ten tweeden male het woord nam. En God noemde het licht ‘dag’ en de duisternis ‘nacht’. De eerste maal, dat God sprak, riep Hij het licht in aanzijn, de tweede maal gaf Hij aan het afgepaste licht en donker de namen van dag en nacht.

Echt een Koninklijke daad deze naamgeving. Want een naam heeft dit eigenaardige, dat daardoor de dingen of personen, die een naam ontvangen van andere dingen of personen onder­scheiden worden en in hun eigenaardigheid dienstbaar kunnen worden gemaakt. Wanneer Adam straks dieren namen geeft, oefent hij heerschappij over hen uit. Door de naamgeving kan hij de dieren roepen om hem te dienen. Zo kan de HERE over de nu beginnende reeks van licht- en donkerperioden beschikken. Zoals Jesaja het later van de sterren zegt: (40 : 26) dat Hij elk bij name roept door de grootheid Zijner sterkte en omdat Hij geweldig van kracht is; er blijft niet één achter. En dat betekent dat Hij zich elke nacht met hen bemoeit en hun plaats bepaalt. Wat van de sterren geldt, geldt ook van de dag en de nacht. Hij roept hen bij hun naam door de grootheid Zijner sterkte en omdat Hij geweldig van kracht is. Hij verordent in het bestaan van aarde en mens de ritmische opeenvolging van dagen en nachten. Iedere dag moet Hem dienen en iedere nacht verschijnt tot Zijn glorie. Zo volledig en zo concreet oefent uw God Zijn Koningsheer­schappij uit.

Kent u het prachtige loflied van Psalm 104? (vs. 20-23).

Beschikt Gij de duisternis, dan wordt het nacht, dan roert zich al het gedierte in het woud; de jonge leeuwen brullen om roof en begeren hun spijze van God. Gaat de zon op, dan trekken zij zich terug en leggen zich neer in hun holen. De mens gaat dan uit tot zijn werk en naar zijn arbeid, tot de avond toe.

Licht – donker; licht – donker; dag – nacht; dag – nacht. Zo gaat het voort sinds Genesis 1 omdat God Koning is. Nu, dan zullen wij opstaan om die Koning gewillig te dienen.

Dat wij ons ambt en plicht o HEER getrouw verrichten tot Uw eer, dat Uwe gunst ons werk bekroon’ Uw Geest ons Leid’en in ons woon’.

3.De dagen onzer jaren getuigen in de derde plaats van Gods einddoel.

Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de éérste dag.

Dat staat er dan. Want na de eerste lichtperiode , die door God ‘dag’ werd genoemd, viel de avond in. De eerste dag was verstreken; de eerste nacht brak aan en daarna week de eerste nacht, het was morgen geweest. Het was, zo staat er, avond geweest, dus de eerste dág was afgelopen, en het was morgen geweest, dus de eerste nácht was afgelopen.

Samen vormden die eerste dag en die eerste nacht de eerste dag in bredere zin. Dag plus nacht wordt hier dus ook dág genoemd. De eerste dag, zoals we weten, in een rij van zeven. De eerste dag van de eerste week. De eerste dag op zijn plaats in Gods werkweek en, vergeet het niet, ook deze eerste dag mondt straks na de zesde dag uit op de zevende dag, de rustdag van God.

God heeft ervoor gezorgd, dat de band tussen de dagen en de rustdag in herinnering zouden blijven. Aan Zijn kerk verordende Hij: Zes dagen zult ge arbeiden als eens uw God. En één dag zult u rusten in uw God. Zoals Hij eens deed bij het begin. Toen die verordening kwam, had de zonde reeds het leven verwoest. Daarom betekende de navolging van God zes dagen arbeiden en de zevende dag rusten in de komende verlossing van God. Het grondpatroon van de scheppingsweek werd dus opgenomen in het werk van de verlossing.

En zó, gemeente, bleef het, al werd de wettische sabbat onder het Nieuwe Testament afgeschaft. Voor de zevende dag, de heilige dag des HEREN (Jes. 48:13) kwam de eerste dag der week in de plaats, de dag van de Here, nu de dag van de Here Jezus Christus (Openb. 1:10). De dag van Zijn opstanding.

Zo hebben de dagen van de week, úw dagen, de dagen van úw jaren alles te maken met de nieuwtestamentische Sabbat. Telkens mag u adem scheppen. Telkens mag u rusten in het volbrachte werk van Gods Zoon. Om door Zijn vrede en door Zijn kracht het werk weer aan te kunnen. Tot u eens de eeuwige Sabbat zult vieren. Dàn zal de nacht ophouden. Het wordt één strálende, eeuwige dag, want daar zal geen nacht zijn (Openb. 21 : 25).

De eeuwige dag, vol heerlijkheid! Amen.

Preek 3: Genesis 1:6-8
Preek 2: Genesis 1: 3,4,5
Preek 1: Genesis 1 / Hebreeën 11:3