Over de schepping
Preek 3: Genesis 1:6-8
(uit de prekenbundel Brood voor Gods volk, gehouden op biddag voor arbeid en gewas)
Lezen: Psalm 104:1-13 Tekst: Genesis 1:6-8
Zingen: Psalm 148: 3 Psalm 19: 7 Psalm 148: 1, 2 Psalm 148:4
En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren, en dit make scheiding tussen wateren en wateren. En God maakte het uitspansel en Hij scheidde de wateren die onder het uitspansel waren, van de wateren die boven het uitspansel waren; en het was alzo. En God noemde het uitspansel hemel. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de tweede dag. Genesis 1 : 6-8
Geliefden, het wordt vandaag mode om aan de eerste bladzijden van Gods Woord te rukken en te plukken. Genesis 1 is een lied, zegt de één, maar hij bedoelt: geloof niet in de letter van dit getuigenis. Een ander zegt: hier hebt ge inkleding in het mooie schema van zes dagen met een sabbat aan het eind. Maar echt zo gebeurd, welneen, dat kan ik niet aannemen. Een derde valt in: ik vind in Genesis 1 een sage, een oud, mooi verhaal, maar echte féiten zijn dat niet!
Voor al deze stemmen zal Gods gemeente dóóf moeten zijn. Om haars levens wil. Haar leven en haar geloof staan op het spel, wanneer Gods getuigenis niet eeuwig zeker is. God dist u geen verhalen op van sprookjesachtige soort. God spreekt niet: eens schiep Ik de wereld zus en zo en nu laat Ik aan u, waanwijze mens, over om uit te maken wat er van waar is. God is geen mens, dat Hij liegen zou. Al wat Hij zegt over Zijn daden staat op trouwen waarheid pal. Zalig hij die het woord uit Genesis 1 hoort, die het bewaart en … gelóóft. Want het zijn geen kleinigheden, die God hier geboekstaafd heeft. Hij maakt Zijn naam bekend in de grote werken van Zijn handen. Hij vertelt waarachtig wie Hij zelf is.
U kunt nergens anders kennis met Hem maken, Hem ontmoeten, Hem in het hart zien, dan dóór de Schriften. Dáár vindt ge Zijn heilige daden. Dáár vindt ge Hemzelf. In den beginne schiep God de hemel en aarde. Met deze proclamatie opent God, uw Koning, Zijn boek, het Boek der boeken. En in de daarop volgende verzen wordt deze proclamatie van de Koning der koningen uitgewerkt; dit en dat heeft Hij gedaan. Van dag tot dag, zes dagen. Als in een dagjournaal staat het kort en bondig voor u opgetekend. Opdat u geloven zult. Opdat u Zijn scheppingswerken zult kennen. Opdat u Hèm zult kennen. En is Hem kennen, niet het eeuwige leven zèlf? Opdat u Hèm zult kennen, staat ook Zijn werk van de tweede scheppingsdag beschreven.
Dat werk mag ik u verkondigen om u opnieuw met Hem in kennis te brengen. Want Hem kennen, dat is pas ècht leven, eeuwig leven!
In de schepping van het firmament openbaart God Zich als één, die plaats voor ons vrijmaakt. Hij maakt plaats
1. voor de levensadem van de mens;
2. voor het levensonderhoud van de mens;
3. voor de levensdienst van de mens.
1.God openbaart Zich hier als één, die plaats vrijmaakt voor de levensadem van de mens.
U zult zich herinneren gemeente, hoe de scheppingsgeschiedenis is ingericht. Eerst die boodschap vol van majesteit: In den beginne schiep God de hemel en de aarde. Zo kwamen hemel en aarde tot aanzijn. Als schepping van God. Als iets nieuws, geheel van Zijn hand. Voordien bestond alleen God. Toen maakte Hij het wijd heelal, zo is alles buiten Hem schepsel. Dan na de proclamatie van Gods werk in het begin, volgt een beschrijving van een deel van dit grote werk. In zes dagen voltooide God Zijn arbeid. Wat er vóór die zes dagen gebeurde, daarover doet Genesis 1 geen speciale mededelingen. Het blijft Gods geheim, hoe Hij uit niets, buiten Zichzelf, de aarde te voorschijn bracht, zoals ze in vers 2 wordt beschreven: woest en leeg, duisternis liggend op de vloed en Gods Geest zwevend over de wateren. Na de beschrijving van de aarde in deze onbewoonbare toestand begint nu de tekening van Gods zesdaagse .
Bundels openbaringslicht vallen over de toebereiding van de woeste en lege aarde tot een wereld, die juichte voor Gods aangezicht, toen Hij met scheppingswerken ophield en Hij de dag van Zijn scheppingssabbat vierde. Over dit onderdeel, deze fase van het scheppingsproces ontsteekt Gods woord een helder licht, dat eenvoudigen wijsheid leert. We hebben het onderwijs over dit werk blijkbaar hard nodig.
In deze scheppingsarbeid neemt het werk van de tweede dag zijn eigen, bijzondere plaats in. Opnieuw moet u getroffen worden door de machtige manier, waarop God te werk gaat. Hij spant Zich niet in, Hij vermoeit Zich niet, Hij behoeft Zich niet af te zwoegen. Hij spràk alleen Zijn bevelend woord. En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren. En toen God dit sprak, gebeurde het ook. Verbazend snel eigenlijk. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de tweede dag.
De geleerden, die buiten de Bijbel om overleggen, hoe lang het wel geduurd zal hebben voor dit alles ontstaan is, rekenen met miljoenen jaren. God deed ook dit onderdeel af in één dag, namelijk dag nummer 2.
Nu is er veel aan gelegen om op te merken, gemeente, wàt de HERE God toen maakte. Uw gelóofsaandacht zal zich moeten richten juist op het stukje van het machtige werk van God, waarvan u hier bericht krijgt. Met minder mag u niet tevreden zijn, als u dorstig bent naar de onvervalste melk van Gods boodschap.
Kort gezegd, God maakte het uitspansel en dit bracht scheiding tussen wateren boven en wateren beneden. U zult zich afvragen wat daarvan nu de bedoeling was. Laat ik dan mogen beginnen even stil te staan bij het woord uitspansel. Even later wordt het uitspansel hemel genoemd. Het gaat over het hemelgewelf, zoals u dat overdag zien kunt, wanneer u naar boven en om u heen kijkt. Staande in het vrije veld ziet u dan iets als een koepel, die zich welft boven de aarde. Als een gewelf, dat aan alle kanten naar de gezichtseinder neerdaalt en zich verliest in de verten van de horizont, waardoor u omringd wordt.
Er zijn neuswijze lieden in menigte, die, als hun dit gezegd wordt, reageren met de woorden: een volkomen verouderd wereldbeeld. Allemaal schijn, die bedriegt; wij mensen van de twintigste eeuw weten het veel beter. Het uitspansel bestaat niet. Er is geen firmament. Met onze kijkers en onze vliegtuigen hebben we dat allang ontdekt. Nu blijkt weer eens opnieuw hoe ouderwets de Bijbel is; volkomen uit de tijd.
Ik heb, geliefden, deze neuswijze lieden voor een ogenblik aan het woord gelaten, nu val ik hen in de rede.
Maar mensen, God schreef in Genesis 1 geen bladzijde uit een natuurkundeboek. Hij sprak geen wetenschappelijke taal. Hij boog Zich neer tot Zijn kinderen en Hij sprak hen aan in de taal van alle dag om hen àllen te bereiken. De Joden uit Mozes’ tijd, de Grieken uit Paulus’ dagen en ook u, gemeente, in deze twintigste eeuw. Uit genade spreekt God zo gewoon, opdat alle volkeren Hem zouden verstaan, met of zonder aan1eg voor natuurkunde. En als de HERE Zich zo genadig neerbuigt tot in het vlak van alle mensen, dan spreekt Hij naar wat al die mensen met hun ongewapende ogen aanschouwen, zo midden in het leven van alle dag. Ja, zoals ook de grootste natuurkundigen spreken als ze buiten hun werk zijn. Mag ik een voorbeeld geven? Een professor in de natuurkunde is op vakantie. Hij staat vroeg op. Hij ziet iets heel moois, snelt zijn vakantieverblijf binnen en roept zijn nog slapende kinderen toe: als je gauw uit bed komt, kun je een prachtige zonsopgang zien. De professor laat zijn vaktaal in zijn achterhoofd. Hij denkt er niet aan om te zeggen, dat de aarde weer een keer is omgedraaid om zijn eigen as.
De zon gaat op, de zon gaat onder, zo zien we het, zo spréken we ook, al weten we allemaal wel dat het niet de zon is, maar de aarde die draait. En wanneer wij allen in onze alledaagse taal spreken naar wat we zien, dan is het in de grond bijzonder brutaal, wanneer een mens opstaat om Gods woord voor achterlijk te verklaren omdat de HERE in Zijn woord vlak bij ons is komen staan, midden in ons dagelijks leven, vlak bij onze ogen en bij wat wij met die ogen aanschouwen en daarom net zo spreekt als wij. God maakt het uitspansel. In de Schrift wordt het de ene keer met een tentdoek vergeleken, dat uitgespannen wordt, de andere keer met een stevig gewelf. De beelden wisselen elkaar af omdat hun doel niet is een natuurkundige beschrijving te geven. We gaan op iets anders letten, want we vinden in Genesis 1 een woord dat wijst op twee dingen: op uitbreiding en op sterkte. Het uitspansel is naar Gods beschikking niet alleen wijd en breed, een uit-spansel, maar ook een firmament, een stuk stevigte, een bolwerk. De Schrift gebruikt dit woord niet zonder zin. Het wil namelijk aangeven dat God in en door het uitspansel een sterke scheiding maakt tussen het water van boven en het water van beneden. De woeste aarde van vers 2, vergeet dit niet, was enkel water, één en àl water. Boven dat water bevond zich geen dampkring, geen nevel. Er waren geen wolken, kortom niets wat tot regenwater kon worden. Aan die toestand van één en al water maakt God nu een einde. De éne watermassa gaat in tweeën. Zij wordt gescheiden. Beneden blijft nog wel de oerzee, maar daarboven bouwt God het uitspansel, dáár werpt Hij als het ware een bolwerk op dat het regenwater afscheidt van het water der oerzee. Dat is naar Gods hoog bevel, de dienst die het uitspansel vervult. De dienst ook van wachter, opdat het water van boven zich niet in één keer weer zal herenigen met het water beneden. Straks zal de dienst van dit bolwerk het leven in het bijzonder van de mens mogelijk maken. Want daar koerst God op af. Niet op de natuurkundige uitlegging van de waterhuishouding dezer wereld, pak daarvoor een natuurkundeboek. God koerste heen naar de adem en het leven van Adam en Eva, van alle mensen, van u en van mij. Hij wilde u, gemeente, horen zingen en daarvoor hebt u adem nodig. Was er geen firmament, dan ook geen gemeente die zingt op zondag en die werkt op maandag.
Eenmaal heeft God het zover laten komen met de wereld, die Hem verwierp. Bij de zondvloed werden de sluizen van de hemel geopend (Genesis 7:11). Weer zo’n machtig en aangrijpend beeld. Toen was de hemel voor een korte tijd geen firmament meer, geen waterscheiding, geen dam; God zette de sluizen open. En de oude wereld van Noachs tijdgenoten is vergaan, omdat het water van boven in ongekende, geweldige massa’s zich voegde bij de wateren beneden. Na de zondvloed heeft God Zich door een verbond verplicht, de oude regeling van de tweede scheppingsdag voor altijd van kracht te laten zijn. Er hangen dodelijke wateren boven het hoofd van de mensheid. U kent dat verhaaltje van Damocles. Een zwaard hing boven zijn hoofd aan een dunne draad, die elk ogenblik kon knappen. Zo heeft God met de wateren boven niet gedaan. Hij stelde hun een grens, de sluizen gaan nooit meer open.
En als er dus adem is hier beneden. En leven. En levensactie in bonte verscheidenheid, dan zijn die er krachtens Gods goedheid. Een dwaas vindt het vanzelfsprekend, dat er op het allerergste een hevige plensbui bijvoorbeeld een voetbalveld drassig kan maken. Hoor hun hese kelen maar hun elftal aanvuren op de dag dat God lofzangen wil horen. Maar God kan wel anders; de zondvloed bewees het. Maar God dóet het niet. Wie verstandig is, ziet naar de regenboog. Teken van Gods sparende gunst. Teken van het vasthouden aan de scheppingsordinantie. Merkteken in het uitspansel, dat naar Gods hoog bevel, de wereld niet laat omkomen in het regenwater. Weerprofeten komen in menigte voor. Meestal spreken zij erg kortzichtig. Het is hun gewoonte te zwijgen over het firmament. Dan belijden ze Gods goedertierenheid niet. Gemeente, dat moet u wèl doen. Dag en nacht houdt het firmament als het ware u de hand boven het hoofd. Op Gods hoog bevel. Opdat alles, wat adem heeft, Hem prijze. Opdat de mensheid, die niet verdrinkt, Hem zou eren!
I2. God openbaart Zich hier ten tweede als die plaats vrijmaakt voor het levensonderhoud van de mens.
Maar er is meer, geliefden. Gode zij dank! De macht van levensbedreiging wordt niet alleen beteugeld, die macht stelt God tevens tot héil van de mensen. In het water van boven zouden we verdrinken, maar zonder water van boven zouden we versmachten. Denk u eens in, dat er geen regen van boven zou komen, de mens zou omkomen, zijn land zou verdrogen, de oogst mislukken, het vee sterven. Kortom de middelen tot zijn levensonderhoud zouden hem ontbreken. Een wereldwijde overstroming is erg, een bijna wereldwijde woestijn is weinig minder erg. Onbeperkte regenval is een vloek, maar regen op zijn tijd is een zegen. Een zegen voor plant, dier en mens. En ook daartoe dient het firmament. De stuwwal tegen een watervloed van boven breekt niet, maar laat wel regen door. Zeer geschikt om, zoals Psalm 104 zingt (vs.13), de bergen te drenken vanuit Gods opperzalen.
Geen waterval wilde God. wèl waterléiding, waterdistributie, water met mate en daarom water-zegen. Zoals een kleine jongen eens zei: als het regent, zet de Here Jezus de kraan open. Een geopende kraan, geen dijkdoorbraak van het firmament. En van die geopende kraan is de vruchtbaarheid van alle landerijen over heel de wereld afhankelijk. Zonder dat God de waterstand beheert worden de graanschuren van Amerika niet gevuld. En de oogst in Sovjet-Unie zal mislukken wanneer de regen de klei niet doorweekt met zegeningen uit de hemel.
Deze woorden sprak Jakob ook op zijn sterfbed toen hij zijn zonen zegende en wel toen Jozef aan de beurt was. Daarin komt deze zinsnede voor: en de Almachtige, die u zal zegenen met zegeningen des hemels van boven, met zegeningen van de watervloed.
Wat een groots gebeuren in de wereldpolitiek, toen de Sovjet-Unie graan moest invoeren uit de Verenigde Staten. Zeker, ook in Rusland weet men, hoe belangrijk de vruchtbaarheid van de grond is. Toen oogsten mislukten, moest Kroetsjov aftreden. Op wapens en vlaggen toont Rusland niet alleen een hamer, maar ook een sikkel, een symbool van de boer, die maaien wil, die wil heenwerken naar de dag van de oogst. Maar de sikkel tooit rode vlaggen, vlaggen van opstand tegen God. Van ontkenning dat Hij daarboven de vruchtbaarheid hier beneden beheerst. De mens verklaart zichzelf in de voorziening van zijn voedsel onafhankelijk. Hii wil eigen voorziening, zonder de voorzienigheid van God. Hij wappert zijn vaandels tegen de HERE, Jahweh, de Vader van onze Here Jezus, al zijn ze heus niet altijd rood gekleurd. Ge hoort, gemeente, hoe actueel de boodschap is van. Het eerste begin. Die boodschap stelt iedereen voor de keuze. Wil hij bidden om het eten? Wil hij gezegend worden uit de hemel?
Genesis I stelt deze beslissende vraag oorspronkelijk aan de orde in het geheel van de vijf eerste boeken van de Heilige Schrift. In de wet of onderwijzing van Mozes dus. Deze onderwijzing zou richtsnoer wezen wanneer de kerk Kanaän binnentrok om in dat eigen land te zaaien en te oogsten. En dan herinnert ge u ongetwijfeld de harde strijd om de ziel van Israël in de dagen van de profeet Elia. Wie zorgt voor de regen, Baäl, de afgod, of Jahweh, de HERE?
Namen van afgoden en vereerde machten wisselen de eeuwen door. Maar de worsteling van het geloof blijft dezelfde, om de HERE te erkennen als God. Om Hèm te eren als de God van ’s werelds waterstaat. Om Hèm de lof te geven van Zijn goedheid, wanneer Hij door Zijn regens brood uit de aarde voortbrengt (Ps. 104:14). Om voor iedere dag ons hier gegeven een biddag voor het gewas te maken. Ga naast Elia staan, gemeente, alleen Jahweh is God en niemand meer.
3.God openbaart Zich in de derde plaats als degene die plaats vrijmaakt voor de levensdienst van de mens.
In vers 8 lezen wij: En God noemde het uitspansel hemel. Hierbij willen we ook speciaal stilstaan, want deze naamgeving is veelbetekenend. De sterke stuwwal en waterscheiding, die we allen zien, wanneer we naar boven kijken, ontvangt van God een naamkaartje. Hij voorziet het firmanent als het ware van een naambordje hemel. Dat is: hierachter, hierboven woon Ik. Want de hemel is in de taal van de Bijbel de woning en de troonzaal van God zelf.
Tegen de zichtbare buitenkant van deze binnenste hemel kijken we aan, wanneer wij het uitspansel zien. Het is, alsof we voor de deuren van het koninklijk paleis staan. Die machtige deuren zijn gesloten. Maar ieder weet, daarachter woont en werkt de koningin, ook al zie je haar niet, ook al blijven de poorten dicht voor onze ogen. En zo met de hemel. Daar binnen in woont God, dáár regeert Hij en aan Zijn rechterhand, de eerste in Zijn koninkrijk na Hem, Jezus Christus. En dan denk ik aan de beeldrijke taal, waarin de profeet Amos ons aansprak. Amos noemt Gods woonplaats opperzalen, zalen of kamers op de eerste verdieping van het heelal. Hij gebruikt dus het eenvoudige beeld van een opkamer of opperzaal. Weet u nog wel van de Sunamietische vrouw, die op het dak van haar gelijkvloerse woning een opperkamer liet aanbrengen voor de profeet Elisa? Zulk een reeks opperkamers, zulke zalen op de eerste verdieping vormen Gods woning.
De bel-etage van het wereldhuis. En deze wordt gedragen door een vloer, een gewelf, dat je ook firmament of uitspansel mag noemen. Wij wonen, om zo te zeggen, gelijkvloers; Hij op de bel-etage, het prachtigste deel van de schepping: de hemel. En tussen Hem en ons in welft zich het uitspansel. God geeft daaraan nog net de naam hemel, omdat we zo alleen de hemel van God kunnen zien. Als aan de onderkant, die boven ons hoofd zich bevindt, als aan de buitenkant, die de hemel der hemelen, Gods troon, voor onze ogen hermetisch toesluit. Zo ontvangt het uitspansel door de naam hemel een nog diepere zin. Deze sterke wal houdt het ene oerwater gescheiden, zij is tegelijk het bolwerk, de muur, die Gods troon ‘voor mensen op aarde onaantastbaar maakt. Het firmament is ons een teken, dat God boven regeert en dat onder dit firmament alleen plaats is gemaakt voor de mensen om Hèm, de Koning, te dienen. De knechten wonen beneden. De Koning woont boven. Wij gelijkvloers; Hij één-hoog. Naar deze scheppingsordening zullen wij de grote Koning van het heelal moeten dienen. Daar veranderen onze spoetniks en ruimtevaarten niets aan. Vanaf de maan blijft de hemel der hemelen even potdicht, even onaantastbaar als deze in het begin is gemaakt. Al het gebral van sommige mensen, die vandaag het luchtruim doorkruisen en dan vragen: waar is nu uw God? Om al dat brutale gebral lácht God. Die in de hemel zetelt lacht, de HERE spot met hen, zo zegt Psalm 2. Maar met Hem vàlt niet te spotten.
Weest maar snel verstandig, gij koningen! Laat u gezeggen, gij mensen, die op de aarde woont. De hemel is Zijn troon. En de aarde de voetbank Zijner voeten.
Daar is uw plaats gemeente, bij die voetbank. Een ruime plaats, je verdrinkt er niet, je mag er vrij ademhalen en werken, maar daarbij alles verwachtend van God-boven en van Jezus Christus aan Zijn rechterzijde.
God zet u op uw plaats en ge hebt dat hard en hard nodig. Wat een genade als ouders hun kinderen leren hun plaats te kennen, dán zullen ze alleen gedijen. Wat een grote, rijke gunst is het, wanneer onze Vader in de hemel u op uw plaats zet. Mensen zijn er in overvloed, die hun plaats onder de hemel niet weten. De aarde wordt voor hen een doolhof, waar ze ten slotte geen weg meer weten, dat is de straf. Uw Vader daarentegen zet u uit genade op uw plaats onder de hemel, onder de troon van Zijn genade. De architect van het wereldhuis bouwde voor u een woongedeelte, een plek om te knielen bij Zijn voetbank. Een plaats om te aanbidden, een werkvloer om Hem te dienen als Zijn knechten en dienstmeisjes. Want Hij regeert u in de naam van Zijn Zoon, Jezus Christus. Dan alleen zal er vrede voor u op aarde zijn, omdat de hemel vol is van Zijn kracht en van Zijn heerlijkheid. Amen.