Uitbeelding,Rechobot, schilderij Jacob Adriaensz. Backer
Rechobot
In het Ned. Dagblad van 8 november 2010 schreef Rien van den Berg over een onbekend schilderij van Jacob Adriaensz. Backer (1608-1651). Een schilder die door kenners hoog gewaardeerd wordt.
Dat schilderij, hierbij afgedrukt, hoewel niet gesigneerd, moet bijna zeker van Backer zijn. Het moet wel, al houdt men een slag om de arm, een uitbeelding zijn van Abrahams offer.
Het zou ook kunnen uitbeelden Izaäk die beseft dat, het maar een haar scheelde of niet de ram maar hij daar had gelegen. Maar dan zou de geschilderde Izaäk toch te oud uit de verf zijn gekomen.
Meer mogelijkheden worden genoemd. Ook de mogelijkheid dat Noachs offer voorwerp zou zijn geweest; maar ook dat leverde bezwaren op. Nee, er helemaal uitkomen doen de deskundigen niet.
Dan komt Rien met de vraag aan Bijbelvaste lezers of zij misschien tips hebben. Daarvoor stat hij graag open.
Dat heeft velen tot denken aangespoord.
Zelf stuurde ik hem mijn overweging met mogelijke aanwijzingen om Izaäk aan te wijzen, maar dan in verband met Genesis 26:22.
Hoewel Izaäk evenals zijn vader Abraham rijke beloften had ontvangen, was zijn leven vol tegenslagen geweest. Wel was hij rijk geworden en bezat grote kudden en nog veel meer, maar dat werd hem misgund. De Filistijnen werden stikjaloers op hem en maakten putten die aan zijn vader behoord hadden volledig onbruikbaar. Izaäk groef ze weer open. Maar het geharrewar over de putten was niet uit de lucht.
Zou er voor Izaäk dan nooit rust komen?
En dan komt er eindelijk voor hem de rust waarnaar hij heeft uitgezien: een put waarmee anderen zich niet meer bemoeien.
Hij ziet er de hand van de HERE in, want de put krijgt de naam Rechobot. Want, zei Izaäk, nu heeft de HERE ons ruimte gegeven in dit land en kunnen wij ons uitbreiden.
Daarop volgt ’s nachts Gods verschijning met veel beloften.
Dit alles heeft Izaäk er weer bovenop geholpen (Gen. 23, 24). Zijn blijdschap en dank moet groot geweest zijn. Je leest dan ook: Toen bouwde hij op die plaats een altaar en riep er de naam van de HERE aan.
Zou het mogelijk geweest kunnen zijn dat kunstenaar Backer, door die gebeurtenissen gegrepen, aan het schilderen is geslagen? IK meen zelfs enig bewijs daarvoor te ontdekken al lever ik dat direct weer in als deskundigen dat moeten afwijzen.
a. Het altaar lijkt mij de vorm van een put te hebben. Is dat niet erg opvallend?
b. De kop van het offerdier, dat duidelijk een ram is, trekt veel aandacht. De offeraar lijkt met nadruk dit offergeschenk te hebben gekozen, zich in herinnering roepend een ram, waarvan de horens, verstrikt in de struiken, in zijn plaats geofferd werd. Nooit zal dat feit uit Izaäks gedachten verdwenen zijn!
c. De Bijbel zegt dat Izaäk een altaar ging bouwen. Vandaar die twee figuren op de achtergrond, die bij dit alles behulpzaam waren.
d. Zou het omhoog kijken en gebaar van de handen niet hebben kunnen weergeven dankbaarheid, verwondering en eerbied?
Bovenstaande werd, zoals gezegd, niet met een ingezonden, maar met een brief aan Rien van den Berg kenbaar gemaakt. Misschien is dat de oorzaak geworden dat het geen aandacht kreeg in het N.D. van 12 november. Daarin stond van hem een breed slotartikel waarin alle ingezondens de revue passeerden.
Daarom wil ik het nog kwijt op mijn site.
Ook mijn bijdrage zou de oplossing van het vraagstuk niet dichterbij hebben gebracht.
J. W.v.D.