NBV - vertaalkeuzen die vragen oproepen
Het reukofferaltaar NBV Hebr. 9:4
De vertaling ’51 geeft: ‘het heilige der heiligen mét een gouden reukofferaltaar en de ark des verbond.’
Is dat een slordigheidje van de schrijver van dit Bijbelboek? We weten immers van de lagere school af dat dit altaar met de kandelaar en de tafel der toonbroden zijn plaats in het voorste deel had en ‘het Heilige’ heette. En nu lijkt de Hebreeërbrief het gewoon anders te zeggen. Heel wat verklaringen hebben geprobeerd daar een oplossing voor te geven. De allervreemdste noem ik. Als de hogepriester het voorhangsel naar het tweede vertrek opzij schoof dan vormde die met het eerste één geheel en kon Hebr. 9:4 geen moeite meer opleveren.
We gaan terug naar: ‘mét een gouden altaar en de ark des verbond.’ Misschien kan een voorbeeld helpen. In de keuken is een nieuwe magnetron mét een grill(rekje), terwijl dat hulpmiddel misschien in de bijkeuken ligt. Het (be)hóórt gewoon bij die magnetron, als is het ervan verwijderd. Zo horen altaar en ark bij elkaar, al staan ze niet in één ruimte. Alsof het de gewoonste zaak van de wereld was, staat in 1 Koningen 6:23: ‘Ja, het gehele huis overtrok Salomo met goud … ook overtrok hij het gehele altaar, dat bij de achterzaal behoorde, met goud.’
En nu komt de NVB aandragen met: ‘Daar staan het vergulde reukofferaltaar en de ark van het verbond.’ Van deze vertaling moet gezegd worden: wat daar staat is níet waar! Het gouden altaar en de ark staan niet beiden in het Heilige der Heiligen (Allerheilige). Daar heeft alleen de gouden ark zijn plaats.
Bij veel moois dat de nieuwe vertaling geeft, is er toch heel veel wat er niet bij door kan.
Wat hierboven neergeschreven werd over het gouden reukofferaltaar en de gouden ark moet dan wel een diepe betekenis hebben. Die twee zijn niet voor niets zo intens aan elkaar verbonden.
Om kort maar krachtig aan te geven wat het reukaltaar verkondigt, vertelt ons Psalm 141:2, berijmd: Laat Heer, mijn gebed en mijn handen geheven zijn, tot U gericht als reukwerk voor uw aangezicht als offers die des avonds branden.
De gouden ark met het verzoendeksel geeft aan, de nood waarin Gods volk verkeert. Zonder voldoening, geen verzoening.
De eenheid van altaar en ark komt op de Grote Verzoendag tot uitdrukking. Dán en alleen op die dag, gaat de nu eenvoudig geklede hogepriester het Heilige der Heiligen binnen. Bloed neemt hier de grootste plaats in. Daarmee gaat hij naar binnen. Maar niet voordat de hoornen van dat reukofferaltaar met bloed bestreken is. Dan sprenkelt hij bloed rondom en op het verzoendeksel. Bloed, schaduw van Christus bloed! Altaar en Verzoendeksel vloeien samen, want: Door de Heilige Geest aangevoerd, bidt Gods kind: “Verzoen het grote kwaad dat ons voor ogen staat. Laat U door ons verbidden.”
Altaar en Verzoendeksel kúnnen niet buiten elkaar.
J.W.v. D