De Derde Tempel
Deel I - wat voorafgaat aan Ezechiël 40-48
Samenvatting van de hoofdstukken die voorafgaan aan Ezechiël 40 – 48
1 Inleiding
Ze gingen in ballingschap. De 10 stammen in 722 voor Christus naar Assyrië. Juda in 586 voor Christus naar Babel.
... dan zullen alle volken zeggen: Waarom heeft de HERE zo met dit land gedaan? Wat betekent deze geweldige brandende toorn? En men zal antwoorden: Omdat zij verlaten hebben het verbond van de HERE, de God hunner vaderen, het verbond dat Hij met hen gesloten had toen Hij hen uit het land Egypte leidde, en omdat zij andere goden zijn gaan dienen en zich daarvoor hebben neergebogen… daarom is de toorn des HEREN tegen dit land ontbrand… de HERE heeft hen in toorn en grimmigheid en grote verbolgenheid uit hun land gerukt en hen weggeslingerd naar een ander land, zoals dit thans het geval is. Deut. 29: 24 e.v. vgl. Ezech. 36: 16 – 19.
Te midden van al dit gebeuren zou het huis van de HEERE, Gods heilige woning, de tempel verbrand worden; de koperen zuilen aan stukken gaan en ook de koperen zee. Ja, heel de inventaris van koper, goud en zilver zou verdwijnen. En de gouden ark is daarna niet meer gevonden.
Tijdens dit oordeel zien we Ezechiël als profeet optreden. Het naar hem genoemde boek, met zijn 48 hoofdstukken, bevat er de schriftelijke neerslag van.
In dit boekje zal het uitlopen op de tempel die de HERE in een visioen in alle precisie aan Ezechiël heeft laten zien. Er is echter, zoals gezegd, een aanloop nodig, waarmee we dan ook beginnen. Deze aanloop is een samenvatting van de hoofdstukken 1 tot 47 die de periode tussen de jaren 597 tot 570 voor Chr. omspannen. In deze periode verblijft dus Efraïm, een andere naam voor het tienstammenrijk, al zo’ n 125 jaar in Assyrië. (2 Kon. 17: 6)
2 Ezechiël in Babel aangekomen
Juda was door de ballingschap van zijn broeders maar matig onder de indruk gekomen. Juda’s koningen Manasse en Amon deden wat kwaad was in Gods oog. Josia, die na hen regeerde, had de HERE van harte lief, net als zijn voorvader David. Een reformator kun je hem noemen, maar na zijn dood ging het weer bergafwaarts. Want met zijn zoon Joahas ging het al weer mis. Gods toorn werd onafwendbaar, want ook het volk bekeerde zich niet. Zijn opvolger Jojakim zou dat ervaren. In zijn dagen trok Nebukadnezar van Babel tegen hem op en onderwierp hem. Kort daarna kwam Jojachin aan het bewind, wat maar drie maanden duurde, want na de belegering van Jeruzalem werd hij meegevoerd naar Babel en veel vooraanstaanden met hem. In die tijd moet de priester Ezechiël ook meegevoerd zijn, zo’n 26 jaar oud en wel in 597 voor Chr. (2 Kon. 21 – 24: 16)
3 Ezechiël tot wachter aangesteld
1: 1,2,3
Intussen zijn we gekomen bij het begindeel van Ezechiël. Daarin lezen we hoe het woord van de HERE tot hem kwam in een visioen waarin hij geroepen werd en tot wachter over het huis van Israël werd gesteld. Hij woonde toen aan de rivier de Kebar.
Dit indrukwekkend gebeuren deed Ezechiël op zijn aangezicht vallen. Zo werd onze profeet wachter over het huis Israëls. Een zware verantwoordelijkheid kwam op zijn schouders te liggen. Hoewel zijn werkterrein in Babel was, bij de weggevoerden uit Juda, spreekt de HERE hem als wachter aan over heel Israël. Immers, heel het ware zaad van Abraham zal Israël heten. Met dát volk zal Hij eens, na de ballingschap, verder gaan om het de belofte van de komende Messias met zich mee te doen dragen; uit wélke stam deze Israëlieten dan ook maar afkomstig zijn!
4 Hoe was de gesteldheid van de achterblijvers in het moederland?
In Juda was intussen Zedekia door Nebukadnezar op de troon gezet; hij was echter niet meer dan een vazal. 2 Kon. 24: 18 – 20. Erger was, dat hij zich niet afkeerde van de goddeloze weg van zijn voorgangers. Zo ook Jojakim. En het overgebleven volk?
Zij gingen er prat op dat ze toch maar niet waren weggevoerd. Zeker, zo wisten zij, de tempel was ontluisterd, maar hij stond er dan toch nog maar. En zou dat niet een teken zijn dat God nog in hun midden was!
In die tijd trad Jeremia op, die te midden van de achtergeblevenen woonde en van de HERE moest zeggen: Stelt uw vertrouwen niet op bedrieglijke woorden: Des HEREN tempel, des HEREN tempel, des HEREN tempel is dit! Neen, als gij werkelijk uw handel en wandel betert, als gij werkelijk onder elkander recht doet… en andere goden niet achternaloopt, u tot onheil, dan wil Ik u op deze plaats, in het land dat Ik aan uw vaderen gegeven heb, laten wonen van eeuw tot eeuw. Alleen dus op die voorwaarde. Maar niets hielp. Onrecht en afgodendienst gingen door. Jojakim en Zedekia probeerden, in plaats van God te zoeken, hulp te vinden bij omliggende volken. En, Jeremia maar waarschuwen, tevergeefs! Jer. 7: 1 – 20
5 Was er onder de ballingen verootmoediging?
Terug naar Babel. Ezechiël zal daar niet gezwegen hebben. Want ook de ballingen meenden dat Zedekia met “burenhulp” het wel redden zou. En dan zou aan hun ballingschap toch ook spoedig een einde kunnen komen! Dan komt er zelfs van Jeremia, uit het vaderland dus, de boodschap dat een spoedige terugkeer beslist nog niet in zicht is. Hij schrijft een brief, die hij iemand heeft kunnen geven, waarin o.a. staat: Bouwt huizen en woont daarin. Ook: laten uw kinderen huwen; vermeerdert en vermindert niet. Jer. 29
Zo zien we, dat de ballingen aanvankelijk Gods les niet ter harte hebben genomen ondanks Ezechiëls prediking. Daarop komt dan ook de straf en wel op een heel bijzondere wijze.
3: 22 e.v.
We lezen: De hand van de HERE kwam opnieuw op de profeet. En dan volgt: (dat heel bijzondere) Wil het volk niet horen, dan zál het niet horen. Ezechiël moet thuis blijven. We lezen: Mensenkind, zie men zal touwen om u heen slaan en u daarmee binden, zodat gij u onder hen niet kunt begeven. En zwijgen moest hij ook, want we lezen verder: uw tong zal Ik aan uw verhemelte doen kleven. Nu maakt de Bijbel wel duidelijk dat Ezechiëls zwijggebod niet van toepassing was, wanneer mensen zélf het initiatief namen om de woorden van de profeet in alle ernst te gaan aanhoren.
Maar… de straat gaat hij voorlopig niet meer op! Let in dit verband op Jes. 5: 9, 10 en Matth. 13: 10 – 17
Hoevelen hem in zijn huis opzochten wordt ons niet meegedeeld, maar dát hij bezoek kreeg kunnen we b.v. opmaken uit Ezech. 8: 1 en 14: 1, 20: 1.
Dan blijkt ook, dat de HERE in zulke gevallen direct aanwezig is door Zijn hand op de profeet te laten vallen en in visioenen hem in de mond legt wat hij antwoorden moet.
Deze thuis-periode heeft geduurd tot de val van Jeruzalem in het jaar 586 voor Chr. Een periode die voor Ezechiël buitengewoon zwaar is geweest. U kunt daarover lezen in de hoofdstukken 4 – 32.
6 Enkele voorvallen uit de zwijgperiode.
4: 4-7
Ver verwijderd van stad en land toonde God aan Ezechiël de aanstaande belegering van Jeruzalem, die hij ook moest uitbeelden. Hij kreeg te horen, hoeveel lijden er nog over het volk moest komen. Hij rilde er soms van. Gods oordeel was niet meer af te wenden.
8
Op een andere keer gebeurde het dat de Geest hem in gezichten bracht naar Jeruzalem. Daar zag hij de krenkende afgodendienst, de grote gruwelen die bedreven werden door het volk, door de leiders en door de vorsten. Ook vernam Ezechiël hoe valse profeten en profetessen leugens verkondigden en op die manier zielen naar de ondergang hielpen. Ontroerend staat dit alles beschreven. Aan Gods oproep destijds, ook na de wegvoering van de eerste groep bannelingen, om zich tot Hem te bekeren was geen gehoor gegeven. Integendeel, het leven daar in Jeruzalem en Juda was een gruwelijke vertoning.
9-11
Maar dan gaat het ergste van alles gebeuren. God gaat zijn woning onder zijn volk, zijn tempel, verlaten. Dat aangrijpend gebeuren krijgt Ezechiël in een ander visioen te zien, waarbij hij in de geest naar Jeruzalem gebracht werd.
In Ezech. 9: 3 lezen we: De heerlijkheid van de God van Israël nu had zich opgeheven van de cherub waarop zij rustte, en zich begeven naar de dorpel van de tempel, en Hij riep de man die in linnen gekleed was en de schrijfkoker aan zijn zijde droeg. Een vreselijk oordeel! Ezechiël ziet hoe de HERE mannen oproept, die zijn straf over het land moeten uitvoeren. Dan komen er zes met een dodelijk wapen in de hand. Zij moeten gericht oefenen. Maar tegelijk komt iemand anders in beeld, de man met de schrijfkoker.
Tegelijkertijd heeft de heerlijkheid van de God van Israël zich opgeheven van de cherub. Dat was inmmers de plaats waarop Hij vanaf de Sinaï onder zijn volk in het Allerheiligste verbleef?! Vandaar nu begeeft Hij zich naar de dorpel om daarna geheel te vertrekken. Maar eerst krijgt de man met de schrijfkoker nog een heerlijke opdracht. Ezechiël ziet dat deze man een teken mag maken op de voorhoofden van hen, die wel te midden van het volk hadden geleefd, maar hun hemelse Vader waren trouw gebleven. Dié waren er gelukkig ook!
10: 3 – 11: 25
Verder lezend in hoofdstuk 10 is er sprake van een wolk die de tempel vulde en van een glans van heerlijkheid die te zien was op de voorhof. Ook was er ruisen van cherubvleugels, als was het Gods stem. Die vleugels van de cherubijnen droegen de troonwagen van God, die zich door middel van vurige raderen niet alleen door de lucht, maar ook over de aarde naar alle kanten voortbewegen kon – symbool van de alomtegenwoordigheid van God.
Ezechiëls ogen waren nu vooral op die wielen gericht. Even later zag hij – hoe vreselijk! – het vertrek van de HERE vanaf de tempeldorpel om stil te houden bij de Oostpoort. Want eerst moet Ezechiël nog één keer in een visioen zien hoe vreselijk het gesteld is daar bij de dienst van de tempel. Maar dan gaat het ook echt gebeuren: de heerlijkheid van de HERE verdwijnt naar de berg ten oosten van Jeruzalem: de HERE heeft zijn tempel verlaten! 10: 20
11: 24, 25
Direct daarop horen we Ezechiël zeggen: En de Geest hief mij op en bracht mij naar het land van de Chaldeeën (d.i. Babel) naar de ballingen … en ik bracht aan de ballingen alles over wat de HERE mij had doen zien.
7 Opnieuw oordeelsaankondigingen
12 – 20
Wanneer we het lezen van dit bijbelboek voortzetten, schakelen zich opnieuw oordeelsaankondigingen aaneen. Uitstel is er niet meer bij. De profeet wordt opgedragen te profeteren tegen de valse profeten, valse profetessen en afgodendienaars. Ja, de verwerping van Jeruzalem zal niet lang meer op zich laten wachten. Ook wordt Zedekia’s trouwbreuk aan de kaak gesteld en duidelijk wordt erop gewezen dat ieder mens zelf verantwoordelijk is voor eigen daden: de ziel die zondigt, die zal sterven.
Vervolgens lezen we in hoofdstuk 19 het Klaaglied over Israëls vorsten en wordt in hoofdstuk 20 gewezen op de les van de geschiedenis.
8 Ezechiëls zwijgperiode gaat nog door
21-32 en een deel uit 35
In de thuisperiode heeft de profeet ook ander werk moeten verrichten. Hij moest profeteren tegen Ammon, Moab, Edom, Filistea, Tyrus, Egypte en Assur.
Deze volken waren dikwijls Israël kwaadgezind. Gods grote daden ten aanzien van zijn volk konden tot over de grens bekend zijn, maar zijn door Israëls buren als niets geacht. Het is een vast gegeven dat God deze buurstaten heeft gebruikt om zijn volk te tuchtigen. Maar ze stonden als het ware met de neus vooraan om daartoe gebruikt te worden; vreugdevol zagen ze toe op de ondergang van Israël. Maar de God van het Verbond duldt geen leedvermaak ten aanzien van zijn kinderen. Tóen niet, maar nu ook niet! Dit komt uit in de strafaankondigingen die Ezechiël over die volkeren te horen kreeg en die wij nu nog kunnen en moeten lezen. Hierbij valt op te merken dat God de Koning en Rechter is van alle volken, ook al erkennen ze Hem niet; en het is beschamend voor Juda dat het in dezelfde rij staat als de heidenvolken!
Intussen is de ondergang van Juda aanstaande. Zedekia, nog steeds op de troon, is op zijn goddeloze weg blijven doorgaan. Ook het volk heeft zich niet bekeerd. De profeet kreeg in hoofdstuk 24 al te horen dat de koning van Babel zich op Jeruzalem geworpen had. Om bepaalde reden moest de verovering van de Godsstad nog uitgesteld worden. Maar niet lang daarna wás er dan de catastrofe, die men over zich gehaald had. Velen werden gedood, Zedekia de ogen uitgestoken en met een grote groep weggevoerd. Een vluchteling, zo lezen we in hoofdstuk 33: 21, bracht dit ontstellende nieuws aan Ezechiël over. Dán pas mag de profeet weer spreken tot het volk. (vgl. 3: 24 – 26)
Ook nu waren er in het gehavende Juda nog bewoners achtergelaten. Ze wisten opnieuw lichtpuntjes te vinden. Was Abraham destijds met zijn groep ook niet weinig in getal en toch was hem het hele land gegeven. Dus niet te veel getreurd! Maar van hen lezen we dat ook deze “gerusten” hun straf niet ontgingen. Enige jaren later werden van hen opnieuw een groot aantal weggevoerd. Lees daarover ook Jeremia 52.
9 De onthullende les van de ballingschap
Na de wegvoering in 722 voor Chr. van Efraïm, toen ook Israël genoemd, (het tienstammenrijk dus) heeft nu ook Juda zijn erfdeel, het land van belofte, moeten verlaten. 586 voor Chr.
Zo is Gods volk teruggebracht tot de armoede en ontbering van vóór de uitleiding uit Egypte.
Dat eens verkozen volk werd vanwege hun zonden verworpen. Er kwam een eind aan de ontvangen goederen, die ze eens in Kanaän hadden mogen bezitten.
De ballingschap heeft door en door bewezen dat Gods volk het niet heeft gered. De HERE móest wel toornen. Zo bleek dat ze zelfs niet in staat waren Gods beloften van komend heil blijvend te verwachten. Zo was het feit van de ballingschap een schrééuw om vervanging. Er moest Eén komen die wél gehoorzaamheid kon opbrengen. Eén die, in plaats van het volk, kon zeggen: Ik heb lust om uw wil te doen, mijn God, uw wet is in mijn binnenste. De ballingschap bestempelt toen en nu nog de onmacht van de mens.
Wij zijn toch niet alleen toeschouwers van die rampen? Wij zullen met schaamte erkennen dat we zelf geen haar beter zijn!
10 Blijde tijding
33: 1-20
Intussen is Ezechiël opnieuw tot wachter aangesteld. God dacht daarbij aan wat Hij eeuwen geleden had beloofd. Dit verworpen volk gaat Hij opnieuw tot zijn volk kiezen. Jeremia had er al over gesproken (Jeremia 31): Zie, de dagen komen, luidt het woord van de HERE, dat Ik met het huis van Israël en het huis van Juda een nieuw verbond sluiten zal. Niet zoals het verbond, dat Ik met hun vaderen gesloten heb ten dage dat Ik hen bij de hand nam, om hen uit het land Egypte te leiden: mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoewel Ik heer over hen ben, luidt het woord van de HERE. Maar dit is het verbond, dat Ik met het huis van Israël sluiten zal na deze dagen, luidt het woord van de HERE: Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven, Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen mij tot een volk zijn. Dan zullen zij niet meer een ieder zijn naaste en een ieder zijn broeder leren: Kent de HERE: want zij állen zullen Mij kennen, van de kleinste tot de grootste onder hen, luidt het woord van de HERE, want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonde niet meer gedenken. Jeremia mocht dit reeds profeteren maar ook Ezechiël kreeg telkens van die rijkdom te horen om het de ballingen door te geven.
Een paar voorbeelden:
20: 37—Ik zal u onder de herdersstaf doen doorgaan en u brengen in de band van het verbond.
34—De HERE zelf de goede herder van zijn volk.
36: 25—Ik zal rein water over u sprengen, en gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw afgoden zal Ik u reinigen; een nieuw hart zal ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste; het hart van steen zal Ik uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven…
37: 14—Ik zal mijn Geest in u geven, zodat gij herleeft en Ik zal u doen wonen in uw land; en gij zult weten, dat Ik, de HERE, het gesproken en gedaan heb, luidt het woord van de HERE.
Wat moet dat een troost geweest zijn voor de neergebogenen, die wel meegevoerd zijn, maar die zich aan Gods beloften blijvend hadden vastgeklampt. Denk b.v. aan Daniël en aan zijn vrienden, die in een landstreek woonden waar het hof was gevestigd. (Dan. 1) Vergeet ook niet wat psalm 137 in dichtvorm zegt: Aan Babels stromen, daar zaten wij, ook weenden wij, als wij aan Sion dachten.
Deze verkiezing opnieuw draagt reeds de glans in zich van de Nieuwe Bedeling, de tijd dus waarin wij leven. God gaat met het terugroepen uit de ballingschap van hen die de HERE van harte willen dienen als het ware opnieuw beginnen.
Deze tweede verkiezing is niet los te maken van de eerste. Ik las dit ervan (Volk van Gods keuze, J.R. Wiskerke: De tweede verkiezing zal Israël al de oude verkiezingsprivileges in veredelde, verduurzaamde gestalte hergeven.
Aan de ballingen zal dit blij vooruitzicht verkondigd worden. Daartoe is Ezechiël opnieuw tot wachter aangesteld. Wat heeft hij geleden onder alles wat uitliep op de ondergang van stad en tempel en volk. Zelfs heeft de HERE het sterven van Ezechiëls vrouw, de lust van zijn ogen, beeld laten zijn van de verwoesting van Jeruzalem. Israël was immers ook eens het blijde bezit van God! Aangrijpend is dat de profeet niet eens mag rouwen. Hij moet “stikken” in zijn verdriet. 24: 16-27
Maar nu, na al dat verdriet, breekt er voor Ezechiël profetenvreugde aan. Hij mag Israël bekend maken dat de HERE zelf de goede herder van zijn volk wil zijn, nu de destijds aangestelde herders op alle fronten verstek hebben laten gaan.
37: 1-14—Deze goede Herder doet vervolgens zijn hand op wachter Ezechiël komen en voert hem in de geest naar buiten. Wat Ezechiël daar in een visioen ziet en moet verrichten is voor de ballingen een rijke vertroosting geworden. Dorre doodsbeenderen mag de profeet tot leven roepen. En het gebeurt. Geest wordt in de beenderen gelegd; spieren, vlees en huid verschijnen. Zo zal Israël opstaan uit het graf dat Babel heet en naar eigen bodem terugkeren. Deze opwekking is natuurlijk ook profetie van de zalige opstanding van al Gods kinderen.
37: 15-28—Er is ook een blijde tijding ten aanzien van de gebrokenheid binnen Israëls huis. Ezechiël krijgt opdracht twee stukken hout samen te voegen. Op het ene stuk staat Juda geschreven, terwijl op het andere stuk Jozef moet staan, als begripsnaam voor de tien stammen. Zo wordt aan de ballingen verkondigd: Ik zal hen tot één volk maken; zij zullen niet langer twee volken zijn. Tegelijk mogen ze vernemen dat ze verlost zijn van schuld en wordt de Messias aangekondigd onder deze woorden: En mijn knecht David zal Koning over hen wezen; één herder zal er voor hen allen zijn.
38, 39—Ezechiël moet echter ook verkondigen dat de antichrist niet stil zal zitten om, zo mogelijk, het volk van God af te trekken. Maar, hoe hij ook woedt met al zijn medewerkers, God regeert.
En nu staat Gods volk een grandioze toekomst te wachten. Voor Israël in eerste instantie terugkeer uit ballingschap. Maar vervolgens voor heel Gods volk een rijkdom niet te peilen! Dat heeft de HERE in zijn wijsheid ons bekend wilen maken door aan Ezechiël te tonen een heel bijzonder tempelgebouw met grondgebied rondom. Een leermethode passend bij een volk dat vertrouwd was met tabernakel en tempel. Toch ook bedoeld voor de kerk van vandaag. Gods heilig woord, ons in handen gegeven, staat er garant voor, dat óók voor ons die tempelprediking vrucht afwerpt en actueel blijft.
Zo zijn we dan aangekomen bij het eigenlijke onderwerp:
Ezechiëls tempelvisioen