De Derde Tempel

Deel III - Blijde Toekomst

Blijde toekomst

1.De HERE keert terug tot zijn tempel. Ezech. 43: 1-11

In Ezech. 10 en 11 hebben we gelezen dat de HERE op indrukwekkende wijze in een gezicht aan Ezechiël zijn vertrek uit de tempel te Jeruzalem bekend maakte. Het gericht kon niet uitblijven!

10: 19

We lezen: de cherubs hieven hun vleugels op, onder het heengaan verhieven zij zich tot bij de ingang van de Oostpoort en de heerlijkheid van de God van Israël was boven over hen. Vandaar vertrok Hij volledig door zijn plaats te kiezen op de berg, die ten oosten van de stad ligt. Die ontzettende tijding heeft Ezechiël daarop aan de ballingen bekend gemaakt. 11: 22- 24

En nu? Nu is er de blijde mare van terugkeer. Wat is er veranderd, dat Hij zijn ‘oude’ plaats weer wil innemen? Hierom, omdat dit nieuwe huis met zijn belofte en eis en het door de Geest verwekte geloof, het beeld van de door Christus losgekochte gemeente is. Naar deze tempel gaat heel Zijn hart uit!

Daar kwam uit oostelijke richting, bij een geluid als het gedruis van vele wateren en een stralende aarde, de heerlijkheid van de God van Israël terug door de poort, waardoor Hij eens vertrokken was. De profeet is zo onder de indruk van Gods barmhartigheid, dat hij op zijn aangezicht valt.

Direct daarop wordt hij in de geest gebracht naar de voorhof en mag dan meemaken dat heerlijkheid van de HERE het tempelhuis vervult, waarbij Ezechiël krijgt te horen: dit is de plaats van mijn troon en de plaats van mijn voetzolen, waar Ik wonen zal onder de ‘Israëlieten’ tot in eeuwigheid!

Lezen we hierna hoofdstuk 44, dan vinden we Ezechiël opnieuw bij de buitenste Oostpoort, waar hij de verbluffende ontdekking doet dat die poort nú gesloten is. De verklaring komt zó tot hem: zij zal niet geopend worden en niemand mag daardoor binnengaan, want de HERE de God van Israël is daardoor binnengegaan. Dat houdt in, dat de Heilige Geest de gemeente nooit meer verlaten zal, maar er eeuwig zal blijven. Troost voor Israël, troost voor ons.

43: 7-9

De beide keren dat de profeet voor het opnieuw door God bezette tempelhuis staat, wordt hij herinnerd aan al de gruwelen die bedreven zijn en oorzaak waren van de ballingschap.

En… hoe eindigen nu die beide toespraken? Staat daar zoiets als: u moet het samen maar weer opnieuw proberen te maken en voortaan te volbrengen wat Ik heb voorgeschreven?

Er staat heel wat anders! Dit: Israël zal mijn heilige naam niet meer verontreinigen! ... en ook… en die zullen tot mijn tafel naderen en zij zullen mijn dienst waarnemen.

Eigenlijk staat er dus: U gaat voortaan metterdaad volbrengen wat Ik heb voorgeschreven. (Zie o.a. Jer. 31: 31-34) Johannes zegt het op nieuwtestamentische manier zo: Een ieder, die uit God geboren is, doet geen zonde, want het zaad Gods blijft in hem, en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren.

Voor we zeggen: wat hebben we nu??! gaan we rustig verder. Wie uit God geboren is, is de mens die tot geloof gekomen is. 0, een kind van God struikelt en valt nog wel Cl Joh. 1: 18), maar hij maakt van zondigen niet meer zijn bedrijf. Een kind van God wil, en hij vraagt er dagelijks de Geest om, steeds weer in Christus, die voor ons de wet volbracht, geïsoleerd zijn van het kwaad.

Uit zulke mensen, zo hoort de profeet, bestaat voortaan mijn nieuwe volk.

Maar, willen we we wel steeds bij Christus blijven? Kunnen we dat opbrengen? Antwoord 114 van de Chatechismus zegt: Nee, want zelfs de allerheiligsten hebben in dit leven niet meer dan een klein begin van de gehoorzaamheid… Waar blijft de logica? We lezen verder…

2.Het brandofferaltaar (afb. 10 en afb. 6 L)

43: 12-17

Ja, waar blijft de logica? Dat wordt ons duidelijk uit het nu pas genoemde brandofferaltaar. Al lezende horen we de maten noemen en krijgen we enige kijk op de vorm die het altaar heeft. Niet alles is even begrijpelijk. Wel is er duidelijk opnieuw sprake van een vierkant. Verder kunnen we aannemen dat de bouwtrant uitdrukking geeft aan de heiligheid die betracht moet worden. Om iets te noemen: de aangegeven opstaande rand moest voorkomen dat het aan God gewijde bloed op de kleding van de priesters terecht zou komen.

43: 18-27

Na het bouwplan van het altaar goed in zich opgenomen te hebben, hoort de profeet aan wat er nú gebeuren moet: het altaar moet ontzondigd worden. Daar moet zeven dagen, al offerende aan gewerkt worden. Het zijn brandoffers en zondoffers die gebracht moeten worden. Het sprengen en bestrijken met bloed is daarvan een zeer belangrijk onderdeel. Alles gezegd in het jargon van de oudtestamentische bedeling, wel goed begrijpelijk voor de ballingen, voor ons wat de tekstverwerking betreft, vraagt dat grotere inspanning.

Het altaar wordt dus gewijd; bloed heeft heiligende kracht en ziet, zoals we weten op Christus’ bloed. Ook zout komt er aan te pas als teken van het Verbond. Na die zeven dagen kunnen dan de brandoffers en vrede- offers bereid worden.

Dit altaar vergelijkend met dat wat Salomo bouwde, merken we dat er nu geen voorschrift is van het gedurig morgen- en avondoffer. Daarbij werd toen elke keer een éénjarig lam geslacht als vuuroffer, duidelijk heenwijzend naar Christus, het lam Gods, dat de zonde der wereld zou wegnemen. Op de as van dát offerlam konden alléén de andere offers de HERE aangenaam zijn.

Nu Christus’ komst geweest is, kan dat achterwege blijven. Daarom is het bloed dat nog wel bij dit altaar vloeide geen héénwijzing meer naar Christus, maar een herinnering aan wat op Golgotha is geschied.

Dan nu de prediking van de Bijbelse logica die van dit altaar uitgaat, nl. dat Israël Gods heilige naam niet meer zál verontreinigen! En wel als volgt: Bij de behandeling van de hoofdstukken die spreken over deze tempel is er steeds sprake geweest van het brengen van offers, waaronder schuld- en zondoffers. De namen spreken voor zichzelf. Nu, zó zeker gaan Gods kinderen met hun zonden, die nog tegen hun wil in hen zijn overgebleven, tot het altaar Christus, om ze daar achter te laten; ze behoren immers tot het volk van deze nieuwe tempel?

Paulus zegt het zo: Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie het nieuwe is gekomen. (2 Cor 5: 17)

Want dit is het nieuwe: zij zijn voor Gods gericht vrijgesproken. Christus heeft zijn lichaam aan het kruis laten spijkeren om de akte van beschuldiging, die tegen ons gericht was, weg te doen door haar aan het kruis te nagelen.

Maar er is meer! Opvallend is, dat na de inwijding alleen gesproken wordt over brandoffers en vredeoffers. Het heeft er alles van weg dat de zoëven genoemde schuld- en zondoffers stilzwijgend plaatsmaken voor deze. Het is misschien beter om te zeggen dat deze offers samenvloeien. Verzoeningsoffers van zonde en schuld mengen zich met de vrede- en brandoffers die blijdschap en dank uitstralen. In onze taal: Here, laat uit dank voor uw vrijspraak, heel ons leven U gewijd zijn!

3. De Vorst (Ezech. 44: 3, 45: 9 – 46: 18)

44:3

Terwijl we in hoofdstuk 44 lezen over ’s HEREN terugkeer, de gesloten poort, enz. lijkt daartussen een verdwaalde tekst terechtgekomen te zijn: wat de vorst betreft, omdat hij vorst is, mag hij daarin – bedoeld is de poort – gaan zitten om te eten voor het aangezicht van de HERE. Nee, dat is geen verdwaalde tekst. Die vorst is niet weg te denken bij die grote gebeurtenis van de terugkeer. Alles kan echter niet tegelijk gezegd worden en wordt eerst aangestipt, om later voller licht te ontvangen. Wie is die vorst? Wel een buitengewoon persoon, anders zou hij, in tegenstelling tot anderen, niet in die Oostpoort mogen verblijven waar God is doorgegaan.

Wij concluderen al gauw dat hij wel de Messias zal zijn. Het antwoord is nee en ja. Als we denken aan onze Heiland in zijn vernedering dan is het néé; maar já als we zien op de verhoogde Christus. Omdat Hij God is mag Hij die Oostpoort binnengaan. Al in Ezech. 34: 24 lazen we: en mijn knecht David, bedoeld is zijn Grote Zoon, zal vorst wezen in hun midden. Dat wil zeggen dat deze eeuwige vorst, als hoofd steeds temidden van zijn verloste volk is. En, zo lezen we, voor dit volk zal optreden als vertegenwoordiger. Als zodanig mag Hij voor het aangezicht van de HERE en wij in Hem, spijs eten en thuis zijn in die heel bijzondere poort. Over deze Vorst, we gebruiken voortaan de hoofdletter, staat nog veel geschreven in volgende hoofdstukken. Aan een deel geven we aandacht.

45: 9-17

Tegen de achtergrond van de Vorst, worden in de verzen 912 de slechte vorsten van weleer genoemd. Zulken mogen er natuurlijk nooit meer zijn, ze zullen trouw en eerlijkheid moeten betrachten. Maar dé Vorst, die van de Vader een erepositie ontving, juist als middelaar van zijn volk, torent hoog boven die allen uit! Aan deze Vorst nu moet het volk de vastgestelde heffing afdragen. Hij gebruikt deze inkomsten niet ten eigen bate, maar om namens het volk alle godsdienstige verplichtingen na te komen. Zo hecht wil Hij met ons verbonden zijn. Het kost weinig moeite die verrichtingen in onze taal over te zetten. Onze geldelijke bijdragen, als dank voor Zijn verlossing wil de Here gebruiken om mede daardoor zijn kerk in stand te houden, ook om daarmee anderen te trekken om tot de gestelde volheid te komen.

45: 18-46: 18

Vanaf vs. 18 van dit hoofdstuk 45 gaat het over feesten; nog steeds in verbondenheid met de Vorst. Van de drie, Pascha, Loofhuttenfeest en het Feest der Weken zijn er twee, al zijn ze in een andere vorm, terug te vinden. Ook nu moet op de veertiende dag van de eerste maand Pascha gevierd worden. Maar dit moet herhaald worden in de zevende maand en wel op de dagen van het Loofhuttenfeest. Die laatste twee schuiven dus in elkaar. Maar het Feest der Weken krijgt geen aandacht meer.

Het valt op dat bij de viering van het Pascha geen paaslam meer gegeten wordt. We durven vast te stellen dat dit het gevolg is van het feit dat hét Paaslam geslacht is. Ook het Feest der Weken, Pinksteren, zal daarom niet meer genoemd zijn, omdat de Geest is uitgestort.

45: 18-20

Vóór deze Pascha’s gevierd kunnen worden moet er eerst iets gebeuren dat lijkt op wat destijds in Egypte gedaan werd voor men de Paasmaaltijd ging gebruiken. Bloed moet gestreken worden aan de deurposten, nu van de tempel en van de toegangspoorten van de heilige voorhof en aan de hoeken van het altaar. Waarom? Om de verzoening te doen terwille van de dwalenden en onwetenden. Wat is dat nu, zo vragen we ons verwonderd af!

Voor zulken is er in het nieuwe rijk toch geen plaats? Ongedacht komt door dit ritueel een grote troost naar ons toe. De Here weet hoe zwak wij van onszelf zijn en hoe vaak twijfel op ons af kan komen. Ja, dat wij zelfs niet altijd onze zonden recht kennen. Door de ogen van Ezechiël mogen we zien dat ook dáárvoor vergeving is.

Geen Feest der Weken, geen Loofhuttenfeest, wél twee keer Pascha gevierd! Waarom? We weten dat bij de instelling van het Pascha (Exod. 12: 2128) waarbij toen het Paaslam gegeten werd, bloed aangebracht werd aan de deurposten. En mocht er gevraagd worden: waarom dit alles, dan moest het antwoord zijn: het is een Paasoffer voor de HERE, die in Egypte aan de huizen van de Israëlieten voorbijging: geen dood, geen verderf voor zijn volk!

Pascha heeft als betekenis: sparend voorbijgaan. Spreekt het nieuwe Godsrijk niet van louter leven! Dáarom is er in dit visioen nog wél sprake van het Paschafeest; zelfs dubbelop. Het mag en moet vreugdevol zijn. Daarom is voor de tweede viering de datum geworden die van het loofhuttenfeest. Een uitermate vrolijk “volksfeest” (Lev.23: 39-44). Neen, geen Paaslam meer dat heen moest wijzen naar Christus, wél bloed aan de posten van de tempel en van de poort, ook aan de hoeken van het altaar. Herinneringsbloed aan het kostbaar geschenk van Golgotha waardoor de dood voor eeuwig aan Gods volk voorbijgaat!

46

We lezen hier over de wijze waarop de Vorst, in verbondenheid met het volk de offers brengt, die alleen op sabbat plaatshebben. Het Nieuwemaanfeest valt hieronder omdat dit ook als sabbat geldt. Het gaat ook over de eerbied die het volk daarbij betonen moet. Vervolgens komt naar voren de orde, die God eist op het tempelplein door bepaalde voorschriften uit te vaardigen; er mag geen wirwar van mensen zijn! De talrijke soorten offers die hierbij worden genoemd, hebben de ballingen meer aangesproken dan ons. Wel wordt duidelijk dat stiptheid en volledigheid van levensbelang zijn. Het valt op dat de sabbat, de rustdag zijn plaats heeft behouden.

4. De tempelbeek 47:1-12

Dit onderdeel van het visioen, duidelijk het bewijs van de terugkeer van de HERE in zijn tempel, bewijst dat de boodschap daaruit veel en veel verder reikt dan wat de ballingen bij hun terugkeer mogen verwachten. Deze beek komt vanonder de drempel van het tempelhuis, passeert juist het altaar om over de buitenste voorhof de richting in te slaan van de oostelijke landstreek.

Na 1000 el moet Ezechiël door water gaan, dat dáár tot zijn enkels staat. Telkens na 1000 el blijkt de beek dieper te zijn tot deze niet meer te doorwaden is. Zó nu, wordt Gods zegen voor zijn volk steeds rijker. Dit gezicht echter symboliseert meer!

Want de profeet moet terug langs die beek. In korte tijd zijn aan weerszijden zeer veel bomen opgekomen. Wat heeft dit beekwater een vruchtbaarheid gebracht. Een nieuw symbool dus. Daarop spreekt de engel: deze beek vloeit af naar de vlakte; de plaats waar eens Sodom en Gomorra gelegen hebben. Daarna, zo zegt de engel vervolgens, wordt de beek uitgestort in de zee. Bedoeld is de Zoutzee, ook wel de Dode zee genoemd, waar nooit enig leven vanwege al dat zout, mogelijk is. Maar nu wordt het in die zee één en al leven! Het beekwater maakt alles gezond. Aan de dode oevers schieten allerlei vruchtbomen op. Het loof blijft altijd groen en dient tot geneesmiddel. Ook vruchten zijn er elke maand opnieuw te zien, om steeds tot voedsel te dienen. Zo rijk en zo krachtig zijn de stromen van het levende water.

Het paradijs, de hof van Eden, zal weer hersteld worden! Maar de moerassen en de poelen worden van dat water niet gezond. Dat doelt op de ‘wereld’ die in ongeloof Gods water onbewogen over Gods akker laat lopen.

Wat een mooie harmonie is er tussen wat Ezechiël tijdens de oude bedeling en Johannus in die van de nieuwe mocht zien! Lezen we niet in Openb. 22: 1 en 2: ,,En hij toonde mij een rivier van water des levens, helder als kristal, ontspringende uit de troon van God en van het Lam. Midden op haar straat en aan weerszijden van de rivier staat het geboomte des levens, dat twaalf maal vrucht draagt, iedere maand zijn vrucht gevende; en de bladeren van het geboomte zijn tot genezing der volkeren. En niets vervloekts zal er meer zijn.’‘

Inhoud
Woord vooraf
Deel I - wat voorafgaat aan Ezechiël 40-48
Deel II - Het tempelcomplex
Deel III - Blijde Toekomst
Deel IV - Voor eeuwig woont Hij bij zijn volk
Naschrift
vertaling: The third temple