Volk van Gods keuze – over uitverkiezing, Israël en de kerk.
Hoofdstuk 2 - Verkiezing van het volk Israël
In dit hoofdstuk wordt verder gesproken over de verkiezing van het volk Israël. De rijkdom van deze verkiezing komen we in heel de Schrift tegen. Niet alles kan aan de orde komen. Toch zullen er verschillende momenten voor de aandacht gebracht worden en verbanden aangewezen. Dit moet ons leren te willen buigen voor Gods welbehagen als Hij ons zijn verkiezend handelen voor ogen stelt. Daarom wordt aandacht gevraagd voor de volgende punten.
Soevereine liefde
We zagen al eerder dat Israël in zichzelf waardeloos en zwak was. Ook zagen wij, dat als wij kiezen, daaraan een keuren voorafgaat.
In heel ons mens-zijn is keuze als het ware ingebakken. Wij kunnen niet leven buiten de ander en buiten het andere. Weide is nodig voor het vee. De man kiest zijn vrouw. Elk mens zoekt dingen en zaken uit die bij zijn leven passen. Heel gewoon, zonder dat er sprake is van egoïsme. God schiep de mens juist met deze bedoeling en gaf de mens het voor hem bestemde ambt. Zo werd de mens door God gemaakt tot een hulpbehoevend wezen. De mens kreeg de heerschappij over de dieren maar deze roeping ging vergezeld van een verregaande afhankelijkheid. Hij had ze immers voor eigen bestaan nodig?!
Er is een groot onderscheid tussen de mens als schepsel en God als schepper. De HERE vraagt wel de dienst van allen en alles, maar heeft die niet nodig. Hij alleen is geheel onafhankelijk!
Ook in de keuze van zijn volk!
Even soeverein als Hij de wereld geschapen heeft, heeft Hij Israël gemaakt tot zijn knecht: zijn uitverkorene. Vooral in Jesaja wordt dit duidelijk uitgesproken. De HERE is Israëls Maker en Formeerder (Jes. 27:11, 43:7, 21 en 44:1,2 en 21) Of zo: het volk is als leem in de handen van de Boetseerder (Jes.29:16), als een scherf onder aarden scherven, tegenover de Formeerder (Jes.4:9).
Maken, formeren, boetseren herinneren aan de schepping (Gen.2:7). Het wordt toegepast op Israëls formatie en bewaring: ‘de HERE uw Maker van de moederschoot aan uw Formeerder’ (Jes.44:1).
De geboorte van Israël als volk is een geweldige creatie van God waarin Hij zijn verkiezende liefde deed blijken (Jes. 44:1,2).
Hij zal even soeverein, zonder inmenging van anderen, voor de toekomst van Israël zorgen (Jes. 45:11,12). De grote wonderen bij Israëls verlossing evenaren de wonderen van de schepping en vormen de even grootse voortzetting ervan.
Lees Psalm 136 erop na. Daar worden de wonderen van de schepping en de uitleiding uit Egypte in een verband genoemd. Zo gaat de verkiezing van Israël gepaard met de schepping van Israël. Alles gaat van God uit. Wij keuren eerst en kiezen dan. Zo deed God het niet met Israël. God blijft meesterlijk in zijn keuze en mag nooit voor een keurmeester worden aangezien. Hij keurt alleen maar zijn eigen trouw goed. Immers, het volk dat Hij kiest houdt er geen illustere daden op na en verder: Israël is klein en weinig in getal, een slavenvolk.
Voor de HERE, die het hart aanziet deelden ze in de verdorvenheid van de Adamskinderen, zodat ze zelfs niet krachtig waren in het geloven (Exodus 15:24, 16:2,3). Op veel plaatsen wordt dat bewaarheid. Zelfs Mozes en Aäron hebben zich daaraan schuldig gemaakt.
Ook als het volk Kanaän binnengaat, krijgt het te horen: ‘Niet om uw gerechtigheid of oprechtheid van uw hart gaat u het land van de Kanaänieten in bezit nemen’.
En nu dat grote voorrecht. Toch wordt Israël zalig gesproken als een uniek volk. Maar alleen omdat het verlost wordt door de HERE die het schild van zijn hulp is en het zwaard van zijn hoogheid (Deut. 33:29). Israël zal alleen geroemd worden als een wijze en verstandige natie, wanneer het onderhouden van Gods inzettingen zijn wijsheid zal uitmaken. Zo kan Israël toch tot een lof en een naam en een sieraad worden. Die hoge positie dankt het echter niet aan zijn gehoorzaamheid, maar aan God die dat beloofd heeft (Deut. 26:18,19).
Ja, zelfs als Israël bankroet zal gaan aan zijn ontrouw en onder de oordelen van God tot een voorwerp van ontzetting wordt en een spreekwoord, en een spotrede onder de volken zal zijn (Deut.28:37) juist dan blijft de weg tot Gods ontferming open (Deut.30:2).
Trouw aan beloften
Naast de onpeilbare liefde van God noemt de Schrift als tweede motief van de verkiezing Gods trouw aan wat Hij de aartsvaders had toegezegd. Hij belooft hun God te zijn en ook van hun zaad en hen te stellen tot een zegen voor de volkerenwereld. Ook mochten ze horen van een ontelbaar nageslacht en het ontvangen van eigen land.
Het leven van de patriarchen Abraham, Izaäk en Jakob was als het ware een reis, waarbij het vaderland onder hun voeten werd weggetrokken al was dit als land van de toekomst hun in het vooruitzicht gesteld.
Daarom droegen zij ook het stempel van vreemdelingenschap. Zij mochten nooit thuis raken in de Kanaänitische samenleving. Dus nooit dingen naar de burgerstatus. Zij hadden zorgvuldig isolement van de stateloze in acht te nemen. Pas na 400 jaar, als Gods gericht gegaan zal zijn over het oorspronkelijke volk dat Kanaän bewoont, zal het vreemdeling-, gast-zijn voorbij wezen.
Zonder dat de naam van Egypte genoemd wordt, belooft God aan Egyptes onderdrukking van het gastvolk Israël een eind te maken, zodat de vierde generatie naar Kanaän zal terugkeren (Gen.15:13 e.v.). Maar eerst zal slavernij hun deel worden.
In de terugblik van Deuteronomium worden uittocht en intocht met elkaar verbonden als concrete bewijzen van de verkiezende liefde van God.
De dichter van Psalm 105 laat ons daarvan nadrukkelijk zingen.
Bestemming van Israël
God koos niet alleen een volk, maar Hij gaf uit liefde dat volk een eervolle bestemming en een grootse taak, geheel uit eigen wil. De verkiezing en de bestemming die de HERE daaraan wilde geven, kunnen niet van elkaar losgemaakt worden.
Als het jonge Israël op de drempel van het beloofde land staat, is het zich bewust van Gods genadige bevoorrechting die zichtbaar wordt in het bezit van het land. Zingt Psalm 33: 10 en 12 niet: ,,De HERE verbreekt de raad der volkeren. Hij verijdelt de gedachten der natiën, de raad des HEREN houdt eeuwig stand, de gedachten van zijn hart van geslacht tot geslacht. Welzalig het volk, waarvan God de HERE is, de natie die Hij zich ten erfdeel koos.’’
Het patroon van Gods raad wordt telkens zichtbaar. Deut. 32:8 verbindt de volkerentafel van Gen.10 (de zondvloed is dan geweest) met de woonplaats die God voor zijn volk zal vorderen en veroveren. Het staat in Deut. 32:8 zo: Toen de Allerhoogste aan de volkeren hun erfenis toedeelde, toen Hij de mensenkinderen van elkander scheidde, heeft Hij de grenzen der volken vastgesteld naar het aantal der zonen van Israël.
Ook in een tijd daarna, van de torenbouw van Babel af had de HERE een gereserveerde plaats op het oog voor zijn geliefde volk. Het grote wereldplan voor volksverhuizing (denk aan de spraakverwarring) was afgestemd op Israël. Kwam na de inbezitneming niet uit, al was het schemerachtig aangeduid, wat Noach eens zei: ‘Sem, de bevoorrechte meester, Kanaän de knecht der toekomst’ (Gen. 9:26, 27).
Uittocht en intocht in Kanaän, juist de blijken van Israëls verkiezing bij uitstek, worden – al is het nog zo vaag – aan Abraham voorgesteld (Gen.15:13-16). Het plan tot particuliere bevoorrechting van Israël komt aanstonds voor de dag zodra de universele bemoeienis (dus over alle volken) een einde neemt in het gericht over de Babel-mensheid.
Gods raad houdt eeuwig stand, Daarom mocht het verkoren volk zich zalig prijzen. De HERE is van generatie op generatie – denk aan Abraham, Izaäk, Jakob en zijn zonen – een toevlucht geweest voor zijn volk. Hij is zo vol hulp en sterkte, omdat Hij God is eer de bergen geboren waren (Psalm 90:1,2). Zijn koninklijke leiding van Israëls lot wortelt in zijn eeuwige kracht en wijsheid (Jes. 46:19).
Zo worden steeds draden zichtbaar van het patroon van Gods raad in wat Hij zegt en doet. De raad Gods houdt eeuwig stand, daarom mag het verkoren volk zich zalig prijzen (Psalm 33:11,12).
Hij heeft van het begin af het einde verkondigd (Jes. 40:10).
Voor Hem was in de wortels van de dingen hun ontwikkeling duidelijk.
Omdat de Schriften weten van een onverzettelijk raadsbesluit en een onverwinnelijk welbehagen wekt het geen verwondering dat van de machthebbers van deze wereld gesproken wordt in verkiezingstermen. Ook zij, die machthebbers zijn als uitgelezen in de hand van Heilige Israëls. Zo wordt Nebukadnezar zijn knecht genoemd (Jer.43:10) en Cyrus (Kores) zijn gezalfde (Jes.45:1). Maar, dit is een verkiezing zonder verbond.
Ze hadden een missie. Zelfs afval en ballingschap kunnen Gods heilsplan niet stuiten. Hij zendt zijn knecht, zijn uitverkorene, in wie Hij een welbehagen heeft en Hij komt Zelf als Verlosser ondanks alle zonden. Lees daarbij wat Jesaja schreef onder andere in de hoofdstukken 42-45 en 14:1,24,27. Ook door de onvermijdelijke straf van de ballingschap heen voert de HERE zijn heilsplan uit.
Dit alles laat zien dat we bij de verkiezing Gods liefde niet mogen losmaken van zijn daden. Dat losmaken gebeurt nog wel eens. Het motief voor de scheiding is vaak de angst voor de idee van de verkiezing als een noodlot. De achtergrond daarvan is een abstracte manier van omgaan met teksten uit de Schrift, los van geloof in de liefhebbende God. Het geloof wordt dan eigenlijk op non-actief gesteld.
Vragen als: zou ik wel uitverkoren zijn? Horen niet bij het gelovig omgaan met de Schrift. De Bijbelschrijvers Mozes en Jesaja geven hierbij de juiste weg aan. Zij vragen geloof voor de boodschap van de verkiezende liefde van God. Want Gods raadsbeslissingen zijn nooit een bedreiging voor wie zich laat vertroosten. Zeker, ongelovigen worden verdelgd, maar Gods kinderen mogen leven bij de vertroosting van de verkiezing.
In Amos’ dagen zeiden de dwalende kinderen van de HERE: ‘We zijn toch vroeger als volk uit Egypte bevrijd: ons vallen in zonde maakt dat toch niet zomaar ongedaan?’ Dat lijkt geloofstaal. Gods antwoord is echter (Amos 9:10): ,,Door het zwaard zullen zij sterven, al de zondaren van mijn volk, die zeggen ‘Gij moogt het kwaad niet nader brengen en het ons niet tegemoet voeren.’’ Maar… dat is een grote vergissing. Juist de verkiezing maakt Israël tot het uiterste verantwoordelijk. Steeds prikkelt de prediking van het raadsbeleid van de Here de verantwoordelijkheid. Steeds wordt daardoor het ongeloof beschaamd, en de zondaar bedreigd. Maar de gelovige en wie zich van harte bekeert, wordt getroost.
Afgescheiden en bevoorrecht
Van alle volken heeft de HERE alleen aan Israël de voorkeur gegeven. U heeft de HERE verkozen om Hem ten eigendom te zijn. Israël neemt dus een uitzonderingspositie in onder de volken. De verkiezing is dus tegelijk afzondering. Het staat in Leviticus 20:24 beschreven:”Maar tot u zei Ik: “U zult hun land in bezit nemen en Ik zal het u geven om te bezitten, een land vloeiende van melk en honing. Ik ben de HERE uw God, die u van andere volken hebt afgezonderd, afgescheiden.
Het anders zijn dan andere volken moet uitkomen in anders doen. Van harte de op Sinaï door God gesproken tien woorden liefhebben en volbrengen!
Hun anders-zijn en anders-doen is ook af te lezen uit de vele voorschriften die Mozes op de berg te horen kreeg om die door te geven als opdracht voor de priesters, de levieten en voor het volk. Ja, een afgescheiden volk, anders dan al de andere volken.
Er zit aan de verkiezing ook een andere kant. Toen God Israël verkoos, kiest Hij ervoor andere volken op hun eigen wegen te laten gaan. Hij verkoos die volken niet. Maar dat was niet uit onmacht alsof God zich nu eenmaal beperkingen moest opleggen. Nee, Gods macht is groot genoeg om dat anders te kunnen doen. Maar dat heeft Hij niet gedaan. En dus was het ook een bewuste en vrije keuzen om andere volken niet te kiezen.
Nu staan we toch even stil bij deze bekendmaking. Kunnen we God hierin wel rechtvaardig noemen? Hand op de mond!
Laat ons dit duidelijk voor ogen staan. Ook Israël hoorde van nature bij die volken die God, na de zondeval, op eigen wegen liet gaan. Israël (en ook wij) zijn uit onszelf geen haar beter. En als dan God om redenen uit Zichzelf een getal verlossen wil, dan past ons niet anders dan aanbidding. De Here heeft zichzelf als erfdeel gegeven aan zijn volk.
Zo laten we ook Efeze 1:4 op ons afkomen en worden wij stil van heilige ontroering. Hij heeft ons immers in Hem (Christus) uitverkoren voor de grondlegging der wereld op dat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor Zijn aangezicht.
Het is wel een misverstand als men de verkiezing van Israël gaat uitleggen als een aangelegenheid van Israëls nationalisme, alsof het godsdienstige gelijk zou vallen met bloedgemeenschap. Het heeft niets van doen met een tot godsdienst geworden nationaal zelfbewustzijn. De roeping van Abraham om zich van zijn geslacht los te maken en de scheiding eerst in Abrahams tent (Ismaël) en later in die van Izaäk (Ezau) bewijzen reeds het tegendeel. Ismaël en Ezau waren immers echte bloedverwanten.
Met de verkiezing van Abraham werd direct en in harmonie het uitzicht geopend op de zegen voor de wereld (Gen.12:3). Dit perspectief op de wederkeer van God, om Israël te kiezen. Maar zo wordt duidelijk dat deze verkiezing van Israël niet het einde is van wat de HERE gaat doen.
Heilshistorische datering
Nu uit Deut.7:6 vv is gebleken dat Gods voorkeur voor Israël zich bij de uitleiding uit Egypte openbaarde, behoeft het geen lang betoog meer dat de verkiezing van dit volk nooit moet worden voorgesteld, alsof dit besluit nog lang verborgen is gebleven. Het is direct in werking getreden. Alle plaatsen in de Bijbel die gaan over de door God gekozen kerk wijzen meteen op het effect, de wending die God tot stand bracht in Israëls lot. Van Israëls verkiezing wordt juist dan gesproken als God met daden komt. Het luidt een climax in van de geschiedenis van het heil.
Verkeerde men in grote nood, dan kon men kracht putten uit wat God in de historie van zijn volk had gedaan. In zulke tijden van vertwijfeling kon men weten dat Gods wil bleek in zijn werk, zijn liefde en zijn daden!
Op de verlossing uit Egypte volgden Gods verdere daden. Zelfs wordt de verkiezing al vastgelegd in de tijd onmiddellijk voorafgaande aan de bevrijding: ,,Ten dag dat Ik Israël uitkoos, zwoer Ik een eed aan het huis van Jakob en Ik maakte Mij aan hem bekend in het land Egypte’’ (Ezech. 20:5). En in Hosea11:1 staat: ,,Toen Israël jong was, kreeg Ik hem lief’’.
Groots werkte God in zijn liefde voor zijn volk.
Schrikwekkend echter was het bericht van Gods overwinning voor de volken.
Wie is als U onder de goden, HERE?
Wie is als U, heerlijk in heiligheid.
Vreeslijk in roemrijke daden.
Wonderbaar in Uw doen?
U strekte uw rechterhand uit
De aarde verzwolg hen.
Volkeren hoorden het, zij sidderden.
Ontzetting en schrik overvielen hen.
Door Uw geweldige arm verstarden zij als een steen.
Terwijl uw volk, HERE, doortrok (Exodus 15:11,12,14,16).
Op de uitleiding uit het diensthuis volgt de inleiding in Kanaän.
Wonderen, tekenen en krachtige daden (Deut.3:24) markeren. Gods weg met zijn volk als even zoveel panden van zijn vrijmachtige liefde.
De verkiezing is het begin van een rij grote daden: bevrijding uit Egypte, bondssluiting bij de Sinaï, intocht en wonen in Kanaän. Daden die brengen tot erkenning en gedenking van Gods liefdevolle keuze van zijn volk. De verkiezing betekent het begin van een voortdurende liefdeband.
Hierna volgen de daden van de ‘tweede’ ontferming.