Volk van Gods keuze – over uitverkiezing, Israël en de kerk.
Hoofdstuk 3 - Verkiezing, verwerping, tweede verkiezing
De verkiezing is niet los te denken van het verbond dat God met Abraham en ook met ons heeft gesloten. We weten dat in dit verbond zijn belofte is gelegen maar ook zijn eis een plaats heeft. Een eis en roeping die met een ernstige waarschuwing is verbonden. In Deut. 7:10 kwam dan ook een ernstige waarschuwing op het volk af… Echter deze waarschuwing werd ook ieder persoonlijk gesteld. Ieder die Hem haat, richt de HERE te gronde. Duidelijk wordt dat binnen een door God uitverkoren volk van verwerping sprake kan zijn. Denk bijvoorbeeld aan koning Saul over wie dit oordeel valt: ‘Omdat gij het woord van de HERE verworpen hebt, heeft Hij u verworpen’.
Al in wat eerder geschreven werd, ging het ook over verwerping, als tegenpool van de verkiezing door God van zijn volk Israël. Hij liet immers de andere volken op eigen wegen gaan en in tegenstelling tot Israël verwierp Hij die volken.
Wat zien we nu? Binnen Israël is vanwege ongeloof en ongehoorzaamheid ook sprake van verwerping. Toch is die van een ander gehalte. Deze verwerping, je kunt ook zeggen: versmading, draagt het karakter van gericht, van straf, hoewel steeds gewaarschuwd werd tegen afval. Deze ongehoorzaamheid bestond uit het verwerpen van Gods inzettingen.
Nu komt de dringende vraag: Is het mogelijk dat de verkiezing van Israël zo maar kan omslaan in verwerping? In Hosea 9:17 staat immers: ,,Mijn God zal hen verwerpen, omdat zij naar Hem niet geluisterd hebben en zij zullen dolende zijn onder de volken’’. Dat gold Efraïm, het tienstammenrijk, maar ook Juda krijgt in 2 Kon. 23:27 dit te horen: ,,Ook Juda zal Ik van mijn aangezicht weg doen zoals Ik Israël (in Assyrische ballingschap) verwijderd heb en versmaden zal Ik deze stad, die Ik verkoren heb, Jeruzalem en het huis (de tempel) waarvan Ik gezegd heb: Mijn naam zal daar zijn’’.
Het antwoord op deze brandende vraag is van groot belang. Als het antwoord bevestigend zou zijn, dus dat het Sinaïverbond en de verkiezing van Israël kan omslaan in verwerping, dan zouden we moeten vaststellen: er ligt een kloof tussen het verbond bij de Sinaï en het beloofde nieuwe verbond met de komst van Christus.
Mogen we zeggen dat de verkiezing uit Mozes’ dagen op een fiasco is uitgelopen en dat de HERE een nieuw begin in zijn genadebedeling maakt waarin Hij geheel loslaat wat zijn hand eens begonnen is?
Of loopt er bij al het nieuwe en verrassende ingrijpen van de HERE toch een verborgen draad die de eerste liefde met de laatste verbindt, zodat in de grote wending van het ballingschapsgericht en de nieuwe ontferming een voortzetting te zien is van wat eens in voorlopige vorm getuigde van Gods heilsbestek?
Hier is iets belangrijks aan de orde. Het raakt een levensader van de christelijke gemeente: de band met het Oude Testament. Juist dat gedeelte van de Heilige Schrift spreekt ons niet alleen aan in haar getuigenis omtrent het Sinaï-verbond, maar ook in haar profetie van het Nieuwe Verbond en brengt ons zo dichter bij de genade en vrede in Christus.
Wanneer men de continuïteit van oud en nieuw verwaarloost, doordat men de verwerping van Israël voorstelt als een breuk zonder meer kan men formeel nog wel de inspiratie van het Oude Testament erkennen. Maar dat maakt men van dit Oude Testament in feite toch een gesloten boek dat ons weinig of niets meer te zeggen heeft.
We mogen het ook niet zo voorstellen alsof in het Oude Testament de verwerping ten slotte door de verkiezing aan de kant wordt gezet en overwonnen.
De gemeente mag en moet achterom zien. Zij is op haar weg om te ontdekken dat ze zo op Abrahams of liever Op Gods weg is en die met Abraham verder gaat. Dan mag zij roemen in een verkiezing, maar niet in een verkiezing die de verwerping beschouwt als een voorbijgegane zaak die de gemeente niet geldt. Dat zou valse roem zijn.
Voor de belangrijke zaak die hier aangesneden wordt is het noodzakelijk helderheid te verkrijgen over de betekenis van het woord verwerping in bovenstaand verband. Verwerpen betekent in het algemeen: na een nauwlettend onderzoek ongeschikt verklaren voor het doel dat men op het oog heeft. Meer speciaal voor de verwerping van Israël bij de ballingschap is het volgende: in de tijd die voorafging aan de ballingschap toen Israël bij God vandaan ging, stuurde de HERE profeten als Amos, Hosea, Jeremia en Jesaja naar het volk toe om de onherroepelijke verwerping van Israël aan te kondigen. Evenals destijds bij de Horeb de Here dreigde zijn volk te verdelgen vanwege het gouden kalf, maar zich toen nog liet verbidden, zo kreeg Israël nog tijd om zich te bekeren. Maar uiteindelijk moet Jeremia de profeet zijn van het onafwendbaar gericht.
De HERE is nu onverbiddelijk: ,,Al stond Mozes met Samuël vóór Mij, dan zou mijn ziel zich toch niet tot dit volk neigen: weg met hen, uit mijn ogen, laat hen heengaan!’’(Jer.15:1).
Zo is de door Jeremia aangekondigde verwerping het begin van Israëls einde. Juda zal evenals het tienstammenrijk worden teruggebracht tot de armoede en ontbering van voor de uitleiding uit Egypte. ,,Ik zal haar naakt uitkleden en haar zetten als ten dage, toen zij werd geboren’’ (Ezech. 16:10 vv).
We kunnen vaststellen dat Gods verkiezing van zijn volk enkel vrije genade was, maar dat de verwerping in dit verband duidelijk het karakter draagt van gericht.
De verkiezing vroeg om verantwoordelijkheid, gehoorzaamheid. Het omgekeerde werd de praktijk. Daarom volgde de rechtmatige straf van vergelding en verwerping van de kant van de HERE.
Israël verwierp Gods inzettingen. Daarom verwierp de HERE het gehele geslacht van Israël (2 Kon. 17:20).
Dit verwerpen heeft dus een eigen kleur, wat uitkomt in een gelijkenis, die van Jeremia’s profetische arbeid een opvallend beeld geeft. Het staat in Jeremia 6: 27-30.
De zilversmid probeert uit het erts zuiver zilver af te scheiden. Op dezelfde manier moet Jeremia uit de gemengde hoop van Israëls overblijfsels (Juda) het trouwe deel aan het licht brengen. Maar, hoe het vuur ook onder de smeltkroes wordt aangewakkerd, het smeltproces doet geen zilver te voorschijn komen. Zo ging het vuur van Jeremia’s scherpe waarschuwing uit tot heel Juda om schifting te bewerken. Maar tevergeefs, allen zijn aartsbandelozen. Toch was de inspanning niet voor niets.
Want Jeremia’s prediking bewees op deze manier de strafwaardigheid van heel Juda en vormde zo een voorbode van het komende verbanningsoordeel.
Hij spreekt van verworpen zilver, want de HERE heeft hen verworpen. Met hen kan Hij niets meer beginnen.
Hier komt het verschil tussen kiezen en verwerpen aan het licht. De verkiezing legde het fundament en de verantwoordelijkheid en ging daaraan vooraf zonder dat er van keuren sprake was. De verwerping echter zit vast aan de ontrouw de hardnekkigheid en ongehoorzaamheid van Israël en houdt zelf de krachtigst denkbare afkeuring in: ‘Weg met hen, uit mijn ogen, laat hen heengaan’.
Jeruzalem werd verwoest, het land hun afgenomen en de slavernij in Babel werd tegenhanger van de slavernij in Egypte. Treffend wordt dit verwoord in Psalm 137: ,,Aan Babels stromen, daar zaten wij, ook weenden wij, als wij Sion gedachten… daar begeerden zij, die ons gevangen hielden van ons een lied,.. Hoe zouden zij het lied voor de HERE zingen op vreemde grond? Indien ik u vergete, o Jeruzalem, zo vergete mijn rechterhand zichzelf…’’
De vreselijke verwerping is totaal en radicaal maar toch ontkent de profeet in zo mogelijk nog sterkere taal dat de HERE Israël verworpen zou hebben (Jer. 31:27; 33:24,26). Komt Jeremia dan niet met zichzelf in tegenspraak?
Uit het verband is op te maken dat de heilstoezeggingen van Jer. 31 en 33 gedateerd moeten worden in de tijd van Jeruzalems verwoesting. Heel opvallend komt juist dan de troost van niet-verwerping aan bij de treurenden op vreemde bodem, bij hen die zich afvragen of God niet meer van genade weet.
Ze mogen zich troosten. Want aan Gods verbolgenheid die rustte op het geslacht in de tijd van het oordeel van de ballingschap komt een einde, een einde dat Jeremia al had aangekondigd, in de tijd van koning Jojakim. Toen sprak Jeremia van een ballingschap van zeventig jaar voor Juda (Jer.25:11 vv).
Als zekerheid van die belofte is de opwekking van hun hemelse Vader, om daar in Babel toch naar vermogen in aantal toe te nemen. De HERE zal niet alle zaad van Israël versmaden. Na zeventig jaar zal de HERE de dan levenden die smeken om de terugkeer naar Kanaän, terugbrengen naar eigen grond (Jer. 29:10-14)
Samenvattend kunnen we zeggen dat verwerpen twee kanten heeft.
a. Voor eeuwig het heil wegnemen. b. Straf, oordeel met alle kracht doorzetten tot heil van Gods volk
Jeremia, de grote profeet van de straf-verwerping, deed eigenlijk niet anders dan herhalen, uitbreiden en toepassen van wat Mozes Israël had voorzegd . Mozes was eigenlijk al profeet van de ballingschap en van de terugkeer: ‘Indien u mijn inzettingen versmaadt, en geen van mijn geboden doet en mijn verbond verbreekt, dan zal Ik ook met u doen…’ ‘Maar’, en dan weer die rijke troost, ‘ook zelfs wanneer zij in het land van hun vijanden zijn, versmaad Ik hen niet en heb Ik geen afkeer van hen zodat ik hen zou vernietigen en mijn verbond met hun verbreken. Want Ik ben de HERE hun God’ (Lev. 26 :15,16,44 , vgl . Deut . 30:1-10).
De eerste grote profeet en de latere hebben dus als uit één mond getuigd, dat ondanks alle gerichten Gods verkiezing en verbond hun kracht blijven behouden.
In Jes . 11: 11,12 staat. ,,En het zal te dien dage geschieden dat de Here wederom zijn hand opheffen zal om los te kopen de rest van zijn volk, die overblijft in Assur, Egypte, Patros, Ethiopië, Elam, Sinear, Hamat en in de kustlanden der zee . En Hij zal een banier opheffen voor de volken en de verdrevenen van Israël en verzamelen en de verstrooide dochters van Juda vergaderen, van de vier einden der aarde.’’ (Hier zien we dat uit Gods volk ook verdreven zijn naar andere landen dan Assyrië en Babel. Toch valt de nadruk op de ‘grote’ ballingschap waarover het nu gaat.)
In deze tekst uit Jesaja komt uit dat de HERE een nieuw begin gaat maken . De HERE is na de verkiezing van zijn volk, waardoor het uit Egypte bevrijd was, niet ‘aan het verkiezen gebleven. Nee, Hij koos zijn volk om Kanaän te beërven, te zijner tijd onder een koningschap te leven en Sion met de tempel als middelpunt te ontvangen. Er is een éénmalige verkiezing, verkiezen is in de Bijbel een daad, geen proces. Zo ging dit volk als verworpen volk de ballingschap in. Die verwerping was echter straf voor hun ongehoorzaamheid.
Als Jesaja het echter heeft over de terugkeer dan lezen we dat de Here met zijn volk een nieuw begin gaat maken. De Here gaat als het ware zijn verkiezing herhalen. Hij kiest opnieuw, al blijft het één verkiezing van zijn volk .
Zo blijft toch de keuze van het begin onaangetast. Jes. 14:1 en ook andere teksten proclameren een nieuwe lente van Gods genade over Israël, waardoor het stormgetij van de ballingschap definitief wordt afgesloten. Deze ‘tweede’ vernieuwde verkiezing zal Israël al de oude verkiezingsprivileges in veredelde, verduurzaamde gestalte teruggeven. Ook de verloren gegane goederen, die van verbond, land, koningschap en tempelstad krijgt Gods volk bij deze tweede verkiezing terug.
Zo was dus de volgroeide zonde van Israël en het daarop volgende springtij van Gods gericht niet het einde van Gods liefde. God vergaf de schuld van zijn volk en verschafte het recht tegen de verdrukkers.
Helaas kan er slechts van een rest gesproken worden. Dit is het geslacht dat zich moet inzetten voor de opbouw van wat eens verwoest werd.
Wie het slot leest van de Klaagliederen van Jeremia kan zich overtuigen van de diepe smart die juist in die tijd het hart van de gelovige Israëliet verscheurde. De gelovige ‘rest’ ging onder dat leed gebukt.
Deze rest – die ook nu nog bij de nakomelingen van Jakob-Israël gevonden wordt – beschouwen de profeten als een verschijning aan de horizon van hun tijd, namelijk het einde van de ballingschap.
Omdat slechts sprake is van een rest wijst het ook op het feit dat de verwerping doorgang vond.
Welke is dan de omvang van Gods nieuwe volk? Reeds in de profetie over de rest lag het moment van de terugkeer uit de ballingschap verstrengeld met dat andere: bekering en geloof.
Zo zal het overblijfsel van Jakob temidden van veel volken zijn als de dauw van de HERE, als regenstromen op het groene kruid dat niet wacht op de mens, noch mensenkinderen verbeidt (Micha 5:6). Kort gezegd: een groei alleen door God bewerkt.
Het overblijfsel, de rest, mag vervangen worden door ‘de gemeente uit Israël’. Die zal de beloofde heerlijkheid ten volle smaken.
En omdat dit volk in karakter anders is dan het volk van voorheen, strekt de verkiezing ervan ook verder dan de verkiezing van het ganse volk. Want dit nieuwe Israël is een volk dat gelooft.
De scheidslijn die eerst te zien was tussen geloof en ongeloof binnen Israël, wordt nu zo uitgediept, dat alleen het Israël des geloofs het volk der toekomst is dat uitziet naar de Messias.
Het zal goed zijn nu een ogenblik de vensters naar het Nieuwe Testament te openen. Met Paulus gaan we dit nu doen.
Allereerst kan hier gewezen worden op Rom. 11:26, waar Paulus het heeft over heel Israël dat behouden zal worden. Hij haalt daarin juist dat aan, wat in Jer.31:33, Jesaja 59:20 en Jesaja 27:9 beschreven staat. De Verlosser zal uit Sion komen. Hij zal goddeloosheden van Jakob afwenden. In Jeremia 31 gaat het over de wet die in het binnenste van het volk gelegd werd. Jesaja 59:20 heeft het over de Verlosser die voor Sion komt, voor wie zich in Sion van overtreding bekeert. Terwijl Jesaja 27:9 spreekt over de vrucht die als dank volgt op de vergeving: het wegdoen van de valse godsdienst.
Het gans Israël waarover Paulus spreekt moet dan wel het totaal zijn van de Israëlieten die in Christus Jezus behouden worden van de komende toorn, het nageslacht dat aan de aartsvaders beloofd werd .
In Rom . 11:11 vv horen we Paulus blij en vol ontroering betuigen dat niet allen die uit Israël zijn, de Messias hebben verworpen. Maar wat we zo-even hoorden over de tweede verkiezing in onze geslachten doet ons Paulus volgen als hij zegt: er is een rest, en vooral: er blijft een rest . Niet over heel Israël is de verharding gekomen! Nee, het is een gedeeltelijke verharding die over Israël is gekomen. Er is ook een gelovig deel en dat zal er blijven ook! Totdat de volheid der heidenen is ingegaan. Dit is moeilijk gezegd. Het kan op een begrijpelijke manier vertolkt worden. Net zolang als er tot op de jongste dag heidenen bij Gods volk gaan horen net zolang zullen er ook uit het volk Israël tot geloof komen.
En allen uit het volk Israël die hun behoud in de Messias hebben gezocht, zijn het ware Israël. Zo zal er bij Christus’ wederkomst een volheid van tot geloof gekomen heidenen zijn en een volheid van Israëlieten die eveneens tot geloof gekomen zijn. Of zo gezegd: een heel heidenvolk zal dan staan voor zijn Verlosser tegelijk met heel Israël. Zo zal geheel Israël zalig worden. Het verharde Israël hoort er dan niet meer bij.
Dat gelovige deel van Israël heeft ten opzichte van de verharde Israëlieten alleen maar gelding. Paulus zegt het in Rom. 9: 6b,7 zo: ,,Want niet alleen die van Israël afstammen zijn Israël en zij zijn ook niet allen kinderen omdat zij nageslacht van Abraham zijn. Maar door Izaäk zal men van nageslacht van u spreken.’’
Nader verklaard in vers 8: ,,Niet de kinderen van het vlees zijn kinderen Gods maar de kinderen der belofte gelden voor het nageslacht.’’
Wat wil het toch zeggen, als er gesproken wordt van ‘kinderen der belofte’? Kort gezegd dit: Abraham en Sara waren onvruchtbaar, moesten leven uit de belofte dat er een eigen ‘zoon’ namelijk Izaäk, zou geboren worden als ‘voorspel’ op de komende Messias. Zo zullen zij kinderen van de HERE zijn als ze ook van Gods beloften willen leven. In die weg is er onder het vleselijke nageslacht van Abraham een waar Israël geweest dat uitzag naar de komende Messias.
Dat ware Israël vormt tezamen met de geroepenen uit de heidenen het volk van de toekomst (Rom. 9:23 vv). Ook de ingang van de heidenen valt onder het nieuwe verbond met Israël.
Jesaja mag dat zien en brengt het zo onder woorden: ,,Dan zal de vreemdeling zich bij hen aansluiten en men zal zich voegen bij het huis van Jakob.’’ Zo gaat de vergadering van Christus’ gemeente steeds door. In de kerk treffen twee lijnen van Gods liefde elkaar. De ene lijn is die van de heilsgeschiedenis zoals die in de Bijbel is beschreven en de tweede lijn is die van Gods voornemen van voor de grondlegging der wereld.
De heilsraad van God in Christus Jezus, wat betreft de gemeente die geroepen wordt is de verborgen stuw van heel de heilsgeschiedenis. Dat mogen we nu achteraf belijden, nu God ons heeft gebracht tot de einden der eeuwen.
Deze heilsraad en deze heilsgeschiedenis zijn met elkaar in volmaakt harmonie. Want beide zijn ze van de HERE, die met wijsheid al zijn plannen gemaakt en al zijn werken uitgevoerd heeft.
Met al zijn plannen is de HERE, de Soevereine door ons niet anders dan te eerbiedigen. Wij leggen de hand op de mond. Want, wie heeft de zin van de HERE gekend? Of, wie is Hem tot raadsman geweest? Of, wie heeft Hem eerst iets gegeven waarvoor Hij vergoeding ontvangen moet?
Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen (Rom.11:34,35).
Al wat hiervoor gemeld is over Gods verkiezend handelen heeft Hij niet aan de wereldse mens bekend gemaakt. Die halen daarvoor de schouders en de neus op. Ze laten de Bijbel aan zich voorbijgaan. Staat er in Psalm 10 niet: ,,De goddeloze met zijn neus in de hoogte denkt dat God geen rekenschap vraagt. Al zijn gedachten zijn: Er is geen God.’’
Tot troost van Gods kinderen werd het geopenbaard! Nee, dat onwankelbare besluit van de liefde van onze God in Christus Jezus werd niet geopenbaard tot schrik van de gelovigen die niet weten zouden hoe ze aan moeten met zo’n bevroren raadsbesluit noch met een toch maar afgesloten getal van gekozenen.
Niet tot schrik, niet om twijfel te zaaien niet om in eigen binnenste te graven. Nee tot troost!
De rijkdom van de prediking van dat Godsbesluit draagt rijke troost aan. Gods kind mag weten: Hij verlaat niet wat zijn hand – ook met mij – begon.
Stel dat mijn geloof van mij afhankelijk was dan zou ik verloren zijn!
Toch is het waar dat het getal van de door God geliefden onherroepelijk vaststaat. Maar wij worden niet uitgenodigd om in Gods registers een kijkje te komen nemen. Ook niet, zoals werd gezegd bij onszelf na te gaan of we wel of niet bij dat getal behoren. Wat ons wel past is ons af te vragen of we wel beseffen dat we vanwege onze zonden Gods toorn verdienen en steeds om vergeving moeten blijven vragen. Of we alle vijandschap, haat en nijd van harte aflegen en of ons voornemen is steeds in liefde en vrede met onze naasten om te gaan. En dat ons gebedsleven sterk gericht mag zijn dagelijks toe te nemen in het geloof en in de gemeenschap met Christus.
Een goede preek roept op te luisteren naar en te geloven in de troost van de verkiezing. Een goede preek mag ook niet vergeten te wijzen op de bedreiging voor wie niet gelooft. Wie deze bedreiging niet meer in de preek laat doorklinken wil wijzer zijn dan de Heiland zelf. Wat zijn wij bevoorrechte kinderen, wij die zelf ook de verwerping verdiend hebben.
Er moet nog even in herinnering gebracht worden wat aan de orde is geweest ten aanzien van de verwerping.
a.Eeuwige verwerping als tegenhanger van eeuwige verkiezing. b.Verwerping in een andere zin, waarover we ook lezen in het Oude Testament. Dan slaat het op een daad van de HERE na zware zonde. Zo kon iemand, maar ook Israël als volk de straf van verwerping moeten ondergaan. Dit gebeurde immers ook toen het volk in ballingschap ging. Zelfs kon de straf van verwerping met verstokking gepaard gaan. Zingt psalm 81:13 niet: “Daarom liet ik hen gaan in de verstoktheid van hun hart… Maar op deze verwerping – we zagen het – kon bekering volgen. Mede daarom is er binnen Israël een rest gevonden die de naam Israël mocht blijven dragen.
Er moet nog beslist een aanvulling volgen. Want ook kan de schaduw van Gods gericht weggenomen worden door de redding van verworpenen, die in de ‘wereld’ geleefd hebben. Dezen hebben, als ongelovigen, nooit enig besef gehad van verkiezing en verwerping. Paulus laat in Rom.11 zien, dat het heil ook naar de heidenen kan gaan.
De geweldige troost van de verkiezing raakt alleen het hart van Gods kinderen. De zekerheid daarvan gaat aan de ongelovigen voorbij. Het is te hopen dat nog velen onder hen hun onzekerheid zo erg zullen ervaren, dat ze komen tot de prediking van Gods liefde in Christus Jezus en zo tot de troost van Gods verkiezingsraad komen. Dus blijft de nodiging naar de wereld uitgaan. ‘Komt allen tot Mij, belijdt Mij uw zonden en u zult het eeuwige leven beërven.’
Nu we gekomen zijn aan het eind van dit gedeelte is het ondenkbaar voorbij te gaan aan wat Jesaja heeft geprofeteerd over de knecht des HEREN. We zijn immers gekomen tot de belijdenis van de verkiezing van de gemeente in Christus Jezus.
De ballingschap heeft door en door bewezen dat Gods volk het niet heeft gered. De HERE moest wel toornen. Israël bleek niet in staat te zijn geweest Gods beloften van komend heil blijvend te verwachten. Zo was het feit van de ballingschap een schreeuw om vervanging. Er moest er Eén komen die wel gehoorzaamheid kon opbrengen. Eén die, in plaats van het volk, kon zeggen: ‘Ik heb lust om uw wil te doen, mijn God Uw wet is in mijn binnenste. De ballingschap bestempelt toen en nu de onmacht van de mens.
Daarom wordt nu alle aandacht getrokken door de in Jesaja aangekondigde knecht des HEREN. Hij is het eigenlijke middelpunt van de tweede verkiezing. Er is een rest die uit ballingschap naar eigen land teruggeroepen werd. Er werd geprofeteerd dat deze knecht herstel van Davids huis van de tempel en de tempeldienst zou brengen. Maar deze profetie ging daar niet in op. Nee, Jesaja noemde Hem met nadruk de lijdende knecht des HEREN.
De verkiezing van deze Knecht is niet slechts een toppunt van de verkiezing van personen in het Oude Testament, maar het toppunt van de verkiezing van nieuw-Israël zelf. Deze Knecht wordt immers niet alleen genoemd ‘mijn uitverkorene in wie mijn ziel een welgevallen heeft’ (Jes. 42:1) maar ook aangesproken met de naam Israël: ,,Gij zijt mijn Knecht, Israël, in wie Ik Mij verheerlijk’’ (Jes. 49:3). De aan Israël gegeven voorrechten in de verkiezing en de daaraan verbonden taak, vallen deze Knecht ten deel. En dat, omdat Israël gefaald heeft Knecht van God te zijn.
De taak van Israël om de lof van de HERE te verkondigen was op niets uitgelopen. Door hen was zelfs Gods naam met schande en smaad overladen.
Daarom kwijnde Israël weg onder het gericht van de ballingschap Israël zal geen toekomst hebben zonder die Knecht die Jesaja aankondigde en die in de druk en de ellende van Israëls ballingschap wil delen.
De roeping van deze Knecht is Jakob weer tot God te brengen en Israël tot Hem te verzamelen (Jes. 49:5). Hierbij wordt de terugkeer uit de ballingschap op profetische wijze weer verbonden met de volkomen verlossing. Op het hoofd van deze Knecht wordt alle schuld van Israël samengebracht. Hij doet door zijn lijden, als een schuldoffer alle ongerechtigheid van Israël teniet (Jes. 53).Wanneer Hij Zichzelf tot een schuldoffer gesteld zal hebben zal Hij nakomelingen zien, het nieuwe Israël
Daarom zal het welbehagen van de HERE met zijn volk zich door zijn hand voltrekken (vs 10). Het nieuwe Israël mag het eigendom worden van Hem, die zich voor dat volk gaf. We kennen deze lijdende Knecht als onze Here Jezus Christus, die door zijn dood en bloedstorting de ongerechtigheden voor ons als zijn volk heeft betaald en eeuwige verlossing heeft gebracht.
Als we nog even terugzien kunnen we zeggen dat de eerste verkiezingen, dan doelen we op de roeping van Israël uit Egypte, een leemte bij zich droeg. Of zeg maar, zonder hart geboren was. Met als vanzelfsprekend gevolg, dat er geen uitkomst was. Het was onmogelijk dat Israël als menigte van zondaars eigen schuld zou kunnen goedmaken. De ballingschap preekt Israëls ondergang als er geen middelaar of verlosser zou zijn.
Maar in de roeping uit de ballingschap, de tweede verkiezing, wordt een hechte vrede en een eeuwig rijk geproclameerd. Het is de lijdende Knecht alleen die als Israëls plaatsvervanger en representant zijn ongerechtigheden draagt tot het einde toe. ,,Wij allen dwaalden als schapen, Wij keerden ons elk naar zijn weg maar de HERE heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen neerkomen’’ (Jes. 53:6).
Merg en middelpunt van de tweede verkiezing is het werk van de Knecht des HEREN. Weg alle eigenwaarde! Weg alle roem in jezelf!